Synodus was, in aansluiting bij het profane griekse
taalgebruik, waarin σύνοδος, 'bijeenkomst, vergadering,
vereniging' betekende, de oudchristelijke aanduiding
voor een vergadering van bisschoppen: synode.
Tot het midden van de 5e eeuw werd er nauwelijks
onderscheid gemaakt tussen s. en concilium.
Zoals concilium vergezeld kon gaan van definiërende
toevoegingen als generale, lenarium, universale
(vertalingen van οἰκουμενικός)
of regionale, werd s.
verbonden met dezelfde adjectiva (en bv. ook met
localis). Sedert de tweede helft van de 5e eeuw werd
concilium steeds meer voor de grote kerkvergaderingen
gebruikt, terwijl s. een bijeenkomst van beperkte
omvang aanduidde, speciaal ook de jaarlijkse
bijeenkomst van de bisschoppen van een provincie.
Lit. F. Poland (PRE 4A, 1415-1434). F. Forget (DTC 3, 636-676). C.J.
vom Hefele/H. Leclercq, Histoire des Conciles (Paris 1947-1952;
11 delen in 21 banden). E. Schwartz, Die Konzilien im 4. und
5. Jahrhundert (Historische Zeitschrift 3, 8, 1909, 1-37). G. Dumeige/H.
Bacht edd., Geschichte der ökumenischen Konzilien 1-2
(Mainz 1963v; franse tekst: Histoire des conciles oecuméniques 1-2,
Paris 1962v). - A. Lumpe, Zur Geschichte der Wörter concilium
und s. in der antiken christlichen Latinität (Annuarium Historiae
Conciliorum 2, 1970, 1-21).
Belangrijkste uitgaven der acta: J.D. Mansi/L. Petit/J.-B. Martin,
Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio 1-53 (Paris 1901-1927
= Graz 1960-1962). E. Schwartz, Acta conciliorum oecumenicorum
(Berlin 1914-1974 = 1959-1965; 15 delen in 27 banden verschenen
).
[Bartelink]