Gassaniden, Zuid-Arabische stam die waarschijnlijk in de 4e eeuw nC Zuid-Arabië verliet, omdat de economische toestanden daar verslechterden. Ze vestigden zich in de Hauran (Aurana), het gebied ten oosten van Damascus, en kregen langzamerhand zeggenschap over steeds grotere gebieden, tot hun terrein zich in het noorden uitstrekte tot aan de Eufraat, en in het zuiden via het Oost-Jordaanland tot het schiereiland Sinaï. Hoofd van de stam tijdens het vertrek uit Zuid-Arabië zou 'Amr-ibn-'Amir geweest zijn, terwijl zijn zoon Djafr als stichter van de dynastie der G. beschouwd wordt. Waar de naam Gassan vandaan komt is onzeker; waarschijnlijk hangt hij samen het het water van een wel of bron.
Sinds ca. 500 nC stonden de G. in een verhouding van bondgenootschap met het byzantijnse rijk. Hun leiders kregen de titel van phylarch; hun vorst kreeg de eretitel van patricius (bitrik) en gloriosissimus; zelf noemden ze hem malik (koning). Ze waren voor de Byzantijnen van groot nut, doordat ze voor het leger in het Oosten aanzienlijke contingenten troepen leverden.
De G. namen, waarschijnlijk reeds vóór hun
bondgenootschap met de Byzantijnen, het christendom
aan in zijn monophysitische vorm, hetgeen hun vaak
moeilijkheden veroorzaakte bij de byzantijnse keizers,
die het concilie van Chalcedon (451) steunden.
De G. namen ijverig deel aan de handel van hun tijd.
Ze leverden o.a. wijn en zwaarden, terwijl hun gebied
bekend stond als rijk aàn dadels, wijn en zijde.
Hun welvaart kwam tot uiting in de bouw van verschillende
steden en het stichten van vele kerken en
kloosters. Hun culturele peil was vrij hoog. Hun
vorsten waren vaak beschermers van dichters.
Lit. Th. Nöldeke, Die Ghassanischen Fürsten aus den Hanse
Gafna's (Abh. Preuss. Akad. Wiss. 1887). Ismà'il R. Khalidi,
The Arab Kingdom of Ghassän (Muslim World 1956, 193-206).
Irfan Shahid, Ghassan (Ene. of the Islam 2, Leiden 1965,
1020v). [Attema]