Sjemsjara (Tell Šemšāra), ruïneheuvel in het noordoosten
van Iraq, aan de bovenloop van de Kleine
Zab in de Rania-vallei. In 1957
heeft hier i.v.m. de aanleg van de Dokan-dam met
stuwmeer een opgraving door een deense expeditie
plaats gehad. In de ruïne worden 12 niveau's onderscheiden,
lopend van de neolithische periode
(met Hassuna- en Samarra-ceramiek) tot de
middel-assyrische tijd. Uit deze laatste periode zijn
teksten gevonden, die nog ongepubliceerd zijn.
Uit de daaraan voorafgaande tijd rond 1800 vC
stammen ca. 150 documenten, gevonden in een gebouw
dat de residentie was van de lokale vorst,
Kuwari, die tijdelijk vazal was van
Šamši-Adad
I en Isme-Dagan van Assyrië, en met hen in correspondentie
stond. De teksten maken duidelijk dat
deze verre, oostelijke assyrische voorpost het moeilijk
had, zowel ten opzichte van bergvolkeren als de
Turukkû, de Guti en de Lullû, als tengevolge
van inheemse onafhankelijkheidsbewegingen en de
invloed van Elam. Spoedig ging de stad, die toen
Susarra heette, een belangrijke hurritische bevolkingscomponent
bevatte en voor Assyrië belangrijk
was i.v.m. de handelswegen naar en potentiële
dreiging uit het oosten, verloren.
Lit. J. Laessee, The Shemshàra Tablets. A preliminary report
(Kopenhagen 1959). Id., People of Ancient Assyria (ib. 1963).
Id., Det ferste assyriske imperium (in Festskrift udgivet af
Kobenhavns Universitet, ib. 1966, 1-110).
[Veenhof]