Epicurus

kopEpicurus (Ἐπίκουρος), belangrijke griekse wijsgeer, stichter van de naar hem genoemde epicuristische school.

(I) Leven. E. werd geboren op het eiland Samos uit atheense ouders in 341 vC; in 323/322 kwam hij naar Attica voor zijn militaire dienst en bleef er omdat hij niet naar Samos kon terugkeren. Vanaf 311/310 gaf hij onderwijs in de griekse steden van Klein-Azië, in 306 vestigde hij zich te Athene en stichtte daar in de Tuin (Κῆπος) zijn eigen school, die opgevat werd als een besloten vriendenkring. E. stierf in 271/270 na gedurende zijn gehele leven ziekelijk te zijn geweest.

Een antiek borstbeeld van E. is ons bekend door een dertigtal kopieën, waarvan de beste zich bevindt in het Metropolitan Museum te New York, andere in het Museo Nazionale te Napels, in de Ny Carlsberg Glyptotheek te Kopenhagen enz. Van een zittende E. bezitten we verkleinde replieken uit de romeinse tijd, o.a. een in het Museo Archeologico van Florence.

(II) Werken. Over het werk van E. zijn we vooral ingelicht door het tiende boek van Diogenes Laërtius, dat gewijd is aan zijn leven en leer; daar vinden we drie echte brieven van E., zijn testament en een veertigtal κύριαι δόξαι (grondstellingen). Anderzijds bezitten we in codex Vaticanus graecus 1950 een verzameling van 81 spreuken, de z.g. Sententiae Vaticanae. Als verdere bronnen voor onze kennis van de leer van E. dienen vermeld te worden Lucretius' leerdicht De rerum natura, de papyri van Herculaneum met belangrijke teksten van Philodemus van Gadara en de grote inscriptie van Diogenes van Oenoanda.

(III) De epicuristische school. In de school van E. hield men streng vast aan de leer van de meester; naar buiten had zij, evenals andere wijsgerige scholen, het karakter van een religieuze gemeenschap. De belangrijkste leerlingen van E. waren Metrodorus, Colotes en Idomeneus van Lampsacus, en Hermarchus van Mytilene. Laatstgenoemde volgde zijn meester op als scholarch; hij werd op zijn beurt opgevolgd door Polystratus. In de 2e eeuw vC waren de bekendste epicureeërs Apollodoms Κηποτύραννος Demetrius Lacon en Zeno van Sidon, in de 1e eeuw vC Philodemus van Gadara en de romeinse dichter Lucretius, aan wiens geniale gedicht voor een groot deel de populariteit van het epicurisme in de westerse beschaving te danken is. In de keizertijd verloor de leer van E. zijn aantrekkingskracht, een korte nabloei beleefde zij in de 2e eeuw nC o.a. door Diogenes van Oenoanda.

(IV) Leer. E. aanvaardt de driedeling van de wijsbegeerte zoals die bij Xenocrates voorkomt (ethiek, fysica, logica). Zijn filosofie vertoont veel aanrakingspunten met het stoïcisme; dat kan verklaard worden door de gemeenschappelijke tijdgeest, maar toch niet volledig. Trouwens, wanneer men beide stelsels vergelijkt, constateert men dat de grondbeginselen en de geest grondig van elkaar verschillen.

1. Ethiek. Het einddoel van het menselijke bestaan is volgens E. het genot, opgevat als lichamelijke lust; het geestelijke genot wordt niet ontkend, maar het wordt opgevat in functie van het lichamelijke, als een herinnering aan of een vooruitzicht van dit laatste (sensualistisch hedonisme). Deze genotsbeleving bestaat in een toestand van rust, nl. de afwezigheid van pijn in het lichaam en de rust van het gemoed (ἀταραξία); deze rust komt voort uit de bevrediging van elke streving. Men dient dus een genotstoestand na te streven die blijvend is heel het leven door. Daarom zal men op verstandige wijze moeten bepijn zal doorstaan en zo veel mogelijk genot bereiken; elke vorm van losbandigheid moet vermeden worden. Verder dient men zich te ontdoen van alle ijdele vrees voor de onheilen waarvoor de mens gewoonlijk beducht is; men moet de goden niet vrezen, daar ze zich niet inlaten met menselijke zaken, en ook de dood niet, daar hij een totaal vergaan betekent. Tevens moet men er voor zorgen de gevolgen van zijn daden te onderkennen, en zich niet roekeloos in het ongeluk te storten: men boude rekening met de eisen van de samenleving en houde de daartoe vereiste deugden, zoals de rechtvaardigheid, in ere; met hetzelfde doel voor ogen moet men ook de vriendschap beoefenen.

2. Fysica. Dit deel van de filosofie werd door E. en de epicureeërs bestudeerd in functie van de ethiek. Over het algemeen werd de leer van Democritus overgenomen, enkele wijzigingen werden aangebracht omdat men een afkeer had van de zuiver wetenschappelijke strekking van deze leer; de epicureeërs bleven bij de ervaring zonder meer: dus geen theorie, maar feiten. Alles bestaat uit atomen; deze zijn oneindig in aantal en verschillen slechts van elkaar in grootte en vorm; ze bezitten ook een zeker gewicht. Uit deze atomen ontstaan tegelijk een oneindig aantal werelden. De atomen hebben een valbeweging die voor alle even snel is, maar ze kunnen eigenmachtig van de rechte lijn afwijken (παρέγκλισις, declinatio, clinamen), dit om de botsingen van atomen te verklaren en het ontstaan van de werelden. Naar latere getuigenissen zou E. dat clinamen ingevoerd hebben om de vrijheid van de mens te kunnen verantwoorden tegenover de 'anagkee' van Democritus en het determinisme van de stoa. Daartegenover stelden de epicureeërs hun leer over het toeval en de vrijheid.

De ziel wordt beschouwd als lichamelijk: ze bestaat uit de fijnste atomen, die uiterst beweeglijk zijn en aldus de kennis en het gevoelsleven tot stand brengen. De waarneming geschiedt door de opname van afgescheiden deeltjes van de stoffelijke dingen (εἴδωλα, simulacra): deze komen meestal van de voorwerpen uit onze omgeving, maar kunnen ook van verafgelegen dingen afkomstig zijn. Mantiek wordt niet aanvaard en de ziel wordt voor onsterfelijk gehouden.

E. aanvaardt het bestaan van de goden, maar hij is van oordeel dat de voorstellingen die de mens zich van hen maakt fantastisch zijn en schadelijk; de goden bevinden zich in de ruimte tussen de werelden (intermundia), leven er ongestoord in vrede en bemoeien zich niet met menselijke aangelegenheden.

3. Logica. Deze wordt opgevat als de leer van de κάνων, de norm van de ware kennis; daarom biedt zij ons de criteria van de waarheid en deze zijn drieërlei:

a. De waarneming: daar deze louter passief is, moet ze noodzakelijkerwijze juist zijn; ze openbaart steeds haar oorzaak.

b. De voorkennis of anticipatieve kennis (πρόληψις): een kennisinhoud die in ons bewustzijn aanwezig is en die berust op een vroegere waarneming. De waarde van deze anticipatieve kennis hangt dus geheel af van de waarneming; op grond van het verleden kan men de toekomstige gebeurtenissen voorzien.

c. De gevoelens (πάθη), zoals genot en pijn; deze komen alleen in aanmerking om het menselijk handelen te richten.

Deze kennisleer is een uitgesproken sensualisme. Toch moeten de epicureeërs aanvaarden dat men ook het niet-waarneembare kent, bv. de atomen en het vacuum; deze kennis komt dan tot stand door een soort inferentie of analogieredenering vanuit het waarneembare.

tekst


Lit. Uitgaven van de resten van Epicurus' werken: H. Usener, Epicurea (Leipzig 1887 = Rome 1963). P. von der Mühl, Epicuri epistolae tres et ratae sententiae (Leipzig 1922). Met italiaanse vertaling: G. Arrighetti, Epicuro, Opere (Turijn 1960). - Duitse vertaling: O. Gigon, Epikur, Vom der Überwindung der Furcht. Katechismus, Lehrbriefe, Spruchsammlung, Fragmente (Zürich 1949). Franse vertaling: M. Solovine, Épicure, Doctrines et maximes² (Paris 1938). - H. von Arnim (PRE 6, 133-155). W. Schmid (RAC 5, 681-819). - J. Guyau, La morale d'Épicure (Paris 1886, 1927). C. Bailey, The Greek Atomists and E. (Oxford 1928 := New York 1964). A. Festugière, Épicure et ses dieux (Paris 1946; ook in het engels en italiaans vertaald). G. Capone Braga, Studi su Epicuro (Milano 1951). N. deWitt, E. and his Philosophy (Minneapolis 1954). E. Boerwinkel, Burgerschap en individuele autonomie. E. en epicurisme in het oordeel van Lucretius en Cicero (Amsterdam 1956). J. Brun, L'épicurisme (Que sais-je 810, Paris 1959, ³1966). E. Paratore, L'épicureismo e la sua diffusione nel mondo latino (Rome 1960). J. Brun, Épicure et les épicuriens (Paris 1961, ²1965). G. Strodach, The Philosophy of EL (Evanston Illinois 1963). K. Kleve, Gnosis theon. Die Lehre von der natürlichen Gotteserkenntnis in der epikureischen Theologie (Symbolae Osloenses, Suppl. 19, Oslo 1963). G. Neck, Das Probiem der Zeit im Epikureismus (Diss. Heidelberg 1964). [Verbeke]



Lijst van Namen