Protagoras

Protagoras (Πρωταγόρας) van Abdera (ca. 485-ca. 415 vC), naast Gorgias de bekendste van de griekse sofisten. P. bereisde geheel Griekenland en Sicilië en verbleef veelvuldig in Athene, waar hij in hoog aanzien stond en bevriend was met Pericles; deze droeg hem op wetten voor de nieuwe stad Thurii te maken. Ca. 420 vC moest bij echter Athene verlaten, naar verluidt ten gevolge van een aanklacht wegens godslastering; tijdens een reis naar Sicilië zou hij op zee omgekomen zijn. Van Protagoras' werken zijn slechts enkele fragmenten bewaard gebleven; onze kennis van zijn wijsgerige ideeën moeten we, uiteraard met het vereiste voorbehoud, hoofdzakelijk uit Plato, die Protagoras' relativisme uitvoerig bestrijdt in de Protagoras, de Theaetetus en de Wetten, en Aristoteles putten.

P. heeft vooral bekendheid gekregen door zijn Homo-mensura-stelling, waarmee hij zijn werk Ἀλήθεια (Waarheid) of Καταβάλλοντες (Ten-valbrengers) opende: 'De mens is de maat van alle dingen, van wat is dat het is, van wat niet is dat het niet is.' Deze stelling moet waarschijnlijk zo opgevat worden dat voor iedereen alles zo is als het hem op een bepaald moment voorkomt. Er bestaat derhalve volgens P. geen absolute maar slechts een relatieve waarheid, die afhankelijk is van de momentele toestand van het kennend subject; doordat tijdens de waarneming de werkende factoren steeds veranderen, is ze zelf voortdurend aan verandering onderhevig. Aristoteles concludeert dat volgens P. elk oordeel even waar is als elk ander en dat tegenover elke stelling met evenveel recht elke andere geplaatst kan worden; in de praktijk zou het er slechts op aan komen zijn eigen stelling door redeneerkunst voor anderen aannemelijk te maken.

Voorbeelden daarvan gaf P. in zijn geschrift Ἀντιλογίαι (Tegenstellingen). Zulke verregaande consequenties uit de stelling van P. zijn echter vermoedelijk niet door hemzelf getrokken, maar door Plato en Aristoteles aan latere aanhangers ontleend; ook het verband dat Plato legt tussen de waarnemingstheorie van P. en Heraclitus' leer van de voortdurende verandering moet wellicht op rekening van een leerling van P. geschreven worden.

Met name in de ethiek voert P. zijn subjectivisme niet consequent door: persoonlijke willekeur moet volgens hem uitgesloten zijn van de ἀρετή, waaronder hij het vermogen verstaat om datgene te doen wat voor het huiselijke en burgerlijke leven doelmatig is. Zijn onderwijs was gericht op het bevorderen van de maatschappelijke en de politieke deugd. De regels van het zedelijk gedrag vallen samen met de collectief erkende wetten van de staat. De geldigheid van zulke ethische regels wordt door P. echter beperkt: haar objectiviteit is wel boven-individueel, maar niet absoluut, zodat ze alleen algemene geldigheid bezitten voor de leden van een bepaalde gemeenschap, doch geen volstrekte waarde voor alle mensen.

Ten aanzien van het bestaan der goden, waarover hij een verhandeling Περὶ θεῶν schreef, huldigt P. een agnostisch standpunt; hij verklaart niet te weten of ze al dan niet bestaan. Op taalkundig gebied gaf P. namen aan de drie nominale geslachten en introduceerde hij het onderscheid tussen tempora en modi.

Atheners als Critias en Alcibiades zijn zeker geen directe leerlingen van P. geweest, maar diens relativisme moet ongetwijfeld voor hun bedenkelijke zedelijkheidsopvattingen mede verantwoordelijk gesteld worden.


Lit. Fragmenten en testimonia in H. Diels/W. Kranz, Die Fragmente der Vorsokratiker 211 (Zürich/Berlin 1964) 253-271. - K. von Fritz (PRE 23, 908-921). GGL 1, 3, 15-40. W. K. Guthrie, A History of Greek Philosophy 3 (Oxford 1969) 183-192, 262-269. - D. Loenen, P. and the Greek Community (Amsterdam 1941). A. Capizzi, Protagora (Florence 1955; met iragmenten en testimonia). G. Sciacca, Gli dei in Protagora (Palermo 1958). [Nuchelmans] 1961).


Lijst van Namen