De Dioscuren roven de Leucippiden (Meidias-schilder, 5e eeuw vC Brits Museum) |
(I) In de cultus zijn de D. niet zo duidelijk omlijnd als in de mythologie. In Sparta, waar ze bijzondere verering genoten en vanwaar hun eredienst zich over Griekenland verbreid heeft, was de tweeling waarschijnlijk in oorsprong een heroënpaar, dat gelijkgesteld werd met een godenpaar. Hier en daar waren beiden opgenomen onder de Cabiren, Cureten of Corybanten. In Argos, Lerna, Athene en elders hadden ze heiligdommen onder de naam Ἄνακτες of Ἄνακη.
De D. werden vereerd met theoxenieën, heilige maaltijden, die in Athene bestonden uit kaas, koeken en wijn. In Sparta werden de D. gesymboliseerd als δόκανα (een kruiswerk van balken, het symbool van een huis) of als slangen die uit een amfoor likken of δόκανα beschermen. Naar alle waarschijnlijkheid waren ze in de achaeïsche tijd de huisgoden van de spartaanse koningen; deze huisgoden zijn dan in later tijd tot ridderlijke jongemannen geworden, die optreden als helpers in de strijd en bij vele ander gelegenheden. Het verhaal gaat dat de D. ook de dichter Simonides, die hen aan het hof van Scopas in een lied geprezen had, redden door hen te verschijnen en hem naar buiten te roepen; toen Simonides buiten was, zou de feestzaal ingestort zijn.
(II) In de mythologie verschijnen de D. als het broederpaar
dat aan vele avontuurlijke tochten deelnam
o.a. aan die van de Argonauten, tijdens welk
Polydeuces Amycus, de koning der Bebryces in Bi
thynië, versloeg. Ook waren zij aanwezig bij de
calydonische jacht.
Als echte dorische heroën kwamen de D. in conflic
met de Atheners doordat zij, toen de atheense konin
Theseus met zijn vriend Pirithoüs in de onder
wereld was om Persephone te schaken, een inval
deden in Attica om hun zuster Helena, die door
Theseus geschaakt en opgesloten was, te bevrijden
Door de attische heros Academus geholpen om de
schuilplaats te vinden, verdreven zij Theseus' zoon
Acamas en Demophon en plaatsen Menestheus op
de troon, terwijl zij Theseus' moeder
Agaue gevankelijk
wegvoerden.
De Dioscuren rijden te paard met speren in hun hand (Romeinse denarius van C. Scribonius) |
In Rome, waar de cultus der D. al ca. 500 vC vanuit Zuid-Italië of Etrurië werd ingevoerd, hadden Castor en Pollux (ook Castores genoemd) sinds 484 vC een tempel op het Forum.
In de archaïsche kunst werden de D. uitgebeeld als jonge helden, naast en zonder baard of attributen (bv. op een metope van het schathuis der Siphniërs te Delphi). Op ceramiek van de 6e, 5e en 4e eeuw vC komen ze voor als licht geklede ruiters te paard. De hellenistische kunst schiep het naakte type met wapperende mantel, dat ook op sarcofagen, wandschilderingen, spiegels en munten voorkomt. Bekend zijn de 4 m hoge beelden van de D. (uit de keizertijd?) die in Rome voor het Quirinaal staan.
Lit. Homerische hymnen ter ere van de D. (no's 17 en 33). Theocritus, Idyllion 22. - E. Bethe (PRE 5, 1087-1123). V. Bianco (EAA 3, 122-127). M. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 406-411. - F. Chapouthier, Les Dioscures au service d'une déesse (Paris 1935). R. Bloch, L'origine du culte des Dioscures à Rome (Revue de Philologie 34, 1960, 182-193). [Suys-Reitsma]