Dioscuren


vaas
De Dioscuren roven de Leucippiden
(Meidias-schilder, 5e eeuw vC Brits Museum)
Dioscuren (Διόσκουροι of Διόσκοροι, letterlijk 'Zonen van Zeus') heetten in de griekse mythologie de tweelingbroers Castor en Polydeuces (latijn: Pollux). Dezen hebben pas in de klassieke tijd de duidelijk omlijnde gestalten gekregen van jonge krijgshaftige ruiters die heil en zegen brachten en in het bijzonder de beschermers van de zeelieden waren. Hun goddelijke vader was Zeus, maar daar hun moeder Leda met Tyndareus gehuwd was, heetten zij ook wel Tyndariden. Gewoonlijk gold Polydeuces als het kind van Zeus en Leda en was als zodanig onsterfelijk, terwijl Castor, in dezelfde nacht door Tyndareus bij Leda verwekt, sterfelijk was. Hun zusters waren Helena en Clytaemnestra. Zeus benaderde Leda in de gestalte van een zwaan en soms wordt verteld dat Leda op de Taygetus een ei uitbroedde, waaruit Polydeuces en Helena te voorschijn kwamen. In de Ilias (3, 236-244) zijn beide broers gestorven, in de Odyssee (11, 298-304) zijn ze de ene dag dood, de andere levend, maar genieten goddelijke eer.

(I) In de cultus zijn de D. niet zo duidelijk omlijnd als in de mythologie. In Sparta, waar ze bijzondere verering genoten en vanwaar hun eredienst zich over Griekenland verbreid heeft, was de tweeling waarschijnlijk in oorsprong een heroënpaar, dat gelijkgesteld werd met een godenpaar. Hier en daar waren beiden opgenomen onder de Cabiren, Cureten of Corybanten. In Argos, Lerna, Athene en elders hadden ze heiligdommen onder de naam Ἄνακτες of Ἄνακη.

De D. werden vereerd met theoxenieën, heilige maaltijden, die in Athene bestonden uit kaas, koeken en wijn. In Sparta werden de D. gesymboliseerd als δόκανα (een kruiswerk van balken, het symbool van een huis) of als slangen die uit een amfoor likken of δόκανα beschermen. Naar alle waarschijnlijkheid waren ze in de achaeïsche tijd de huisgoden van de spartaanse koningen; deze huisgoden zijn dan in later tijd tot ridderlijke jongemannen geworden, die optreden als helpers in de strijd en bij vele ander gelegenheden. Het verhaal gaat dat de D. ook de dichter Simonides, die hen aan het hof van Scopas in een lied geprezen had, redden door hen te verschijnen en hem naar buiten te roepen; toen Simonides buiten was, zou de feestzaal ingestort zijn.

(II) In de mythologie verschijnen de D. als het broederpaar dat aan vele avontuurlijke tochten deelnam o.a. aan die van de Argonauten, tijdens welk Polydeuces Amycus, de koning der Bebryces in Bi thynië, versloeg. Ook waren zij aanwezig bij de calydonische jacht. Als echte dorische heroën kwamen de D. in conflic met de Atheners doordat zij, toen de atheense konin Theseus met zijn vriend Pirithoüs in de onder wereld was om Persephone te schaken, een inval deden in Attica om hun zuster Helena, die door Theseus geschaakt en opgesloten was, te bevrijden Door de attische heros Academus geholpen om de schuilplaats te vinden, verdreven zij Theseus' zoon Acamas en Demophon en plaatsen Menestheus op de troon, terwijl zij Theseus' moeder Agaue gevankelijk wegvoerden.

munt
De Dioscuren rijden te paard met speren in hun hand
(Romeinse denarius van C. Scribonius)
In Sparta raakten de D. slaags met hun neven Ida en Lynceus, de zonen van Tyndareus' broer Aphareus. Oorzaak van het conflict waren hun gemeenschappelijke nichten, de dochters van een derde broer, Leucippus. Volgens de ene versie ontstond de strijd omdat de D. de Leucippiden schaakten; bij deze strijd zouden Idas, Lynceus en Castor om het leven gekomen zijn. In een andere versie ging de strijd niet om de meisjes, maar om op de Arcadiër behaalde buit; hierin doodde Polydeuces Lynceus, maar raakte zelf gewond. Zeus doodde Idas en wilde Polydeuces onder de goden opnemen. Deze weigerde omdat zijn broer Castor in de onderwereld was. Zeus zou hun toen de gunst verleend hebben om afwisselend een dag in de onderwereld en een dag onder de goden te vertoeven. Ook werd verteld dat zij onder de sterren zijn opgenomen.

In Rome, waar de cultus der D. al ca. 500 vC vanuit Zuid-Italië of Etrurië werd ingevoerd, hadden Castor en Pollux (ook Castores genoemd) sinds 484 vC een tempel op het Forum.

In de archaïsche kunst werden de D. uitgebeeld als jonge helden, naast en zonder baard of attributen (bv. op een metope van het schathuis der Siphniërs te Delphi). Op ceramiek van de 6e, 5e en 4e eeuw vC komen ze voor als licht geklede ruiters te paard. De hellenistische kunst schiep het naakte type met wapperende mantel, dat ook op sarcofagen, wandschilderingen, spiegels en munten voorkomt. Bekend zijn de 4 m hoge beelden van de D. (uit de keizertijd?) die in Rome voor het Quirinaal staan.

Lit. Homerische hymnen ter ere van de D. (no's 17 en 33). Theocritus, Idyllion 22. - E. Bethe (PRE 5, 1087-1123). V. Bianco (EAA 3, 122-127). M. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 406-411. - F. Chapouthier, Les Dioscures au service d'une déesse (Paris 1935). R. Bloch, L'origine du culte des Dioscures à Rome (Revue de Philologie 34, 1960, 182-193). [Suys-Reitsma]




mythen