Iuvenalis

Decimus Iunius Iuvenalis was de laatste (en volgens velen de grootste) vertegenwoordiger van de meest specifiek-romeinse literatuurvorm, de satire.

(I) Over zijn leven is zeer weinig bekend; de biografieën die in 13 verschillende versies in onze handschriften te vinden zijn, blijken bij kritische beschouwing grotendeels laat-antiek of middeleeuws maakwerk en de dichter zelf is veel minder dan zijn voorganger Horatius geneigd over zichzelf te spreken. Uit chronologische indicia blijkt dat zijn werk in de jaren 110-130 nC werd uitgegeven, dus onder Traianus en Hadrianus, en uit persoonlijke toespelingen dat hij toen reeds een oudere man was. Omtrent zijn vroeger leven vertellen de biografieën dat hij in Aquinum geboren werd en ten gevolge van een conflict met het keizerlijk hof verbannen werd door Domitianus. Hij moet dus een niet-onaanzienlijk persoon geweest zijn. In zijn schrijversperiode blijkt hij aanvankelijk arm en afhankelijk van protectie, later in betere omstandigheden. Hij wordt herhaaldelijk genoemd door zijn vriend en geestverwant, de epigrammendichter Martialis. Hun beider werk vormt een kostbaar document voor het geestelijk en sociaal klimaat aan het eind van de 1e en het begin van de 2e eeuw nC, - zij het dan dat in hun beeld een sterke nadruk op de negatieve kanten daarvan valt. Een merkwaardig contrast daarmee vormt het over het geheel zonnige tafereel dat de brieven van de grand bourgeois Plinius bieden.

(II) Iuvenalis' werk bestaat uit 16 satiren in hexameters van zeer verschillende lengte (60-661 regels), verdeeld over 5 boeken. In het algemeen worden zij gekenmerkt door grote bitterheid en meestal dodelijke ernst, zeer verschillend van de lichte toets van de satiren van Horatius; voorts door een zorgvuldig vermijden van actuele toespelingen - dit in tegenstelling tot de eveneens bittere satiren van Lucilius - en een zich beperken tot personen en toestanden van een min of meer recent verleden; tenslotte door een extreem pessimisme, dat hem onderscheidt van zijn derde voorganger, de overtuigde stoïsche moralist Persius.

Er is een opvallend verschil tussen zijn vroegere werk, vol van levendige en aanschouwelijke schetsen, en zijn latere werk, dat een meer wereldvreemde, literaire indruk maakt. Steeds doet zich de invloed der declamatorische rhetoriek kennen, waardoor een eigenaardige spanning heerst tussen realisme en rhetoriek. Zijn hexameter is meer gedragen Vergiliaans dan badinerend Horatiaans. In zijn beste stukken is hij stellig indrukwekkend. Zijn vermogen tot pakkende, vaak bizarre formulering heeft het westers cultuurbezit met vele citaten verrijkt. De onderwerpen der zestien satiren kunnen als volgt worden samengevat:

Nr. 1 heeft een inleidend en apologetisch karakter; zij verdedigt Iuvenalis' realisme, de noodzaak satiren te schrijven in een corrupte maatschappij (dijficile est satiram non scribere) en de specifieke vormen van zijn satiren.

2 is een aanval op de homosexualiteit, zoals die vooral in de hypokriete romeinse upper-class te vinden was.

tekst

3 is een pakkende beschrijving van het stadsleven in Rome, met zijn verdorvenheid, louche vreemdelingen, gevaren in huis (brand) en op straat (verkeer).

4 beschrijft een vergadering van de hofraad van Domitianus over het bereiden van een vis.

5 hekelt de relaties tussen rijke patroni en arme clientes aan een diner.

6 trekt op meedogenloze wijze van leer tegen de vrouwen als incarnaties van alle ondeugden, en waarschuwt tegen het huwelijk.

7 begroet een nieuwe keizer (Hadrianus), die een eind moet maken aan de onwaardige positie der intellectuelen.

8 geeft richtlijnen voor een goed rijksbestuur en bekritiseert een gedegenereerde ambtsadel.

9 beschrijft het ellendig bestaan van een schandknaap (het enige dialogisch opgebouwde stuk).

10 behandelt de doeleinden van het menselijk bestaan. 11 brengt ons bespiegelingen naar aanleiding van een extravagant diner.

12 hekelt de hebzucht.

13 troost een vriend wie geld afhandig gemaakt is.

14 gaat over kinderopvoeding.

15 behandelt gevallen van fanatisme en kannibalisme in Egypte (waar hij waarschijnlijk zijn ballingschap doorbracht).

16. een onvoltooid torso, gaat over de onverdiende voordelen van het militaire bestaan.

(III) Invloed. Na zijn dood werd I. spoedig vergeten. Pas de oudchristelijke auteurs waardeerden hem als moralist en beschrijver van heidense verdorvenheid. In de middeleeuwen werd hij in talloze kloosterbibliotheken gelezen en overgeschreven. Het beste handschrift is de Pithoeanus (9e eeuw, te Montpellier, Bibl. Med. H 1255). Belangrijk zijn ook de scholia, met waardevolle uit de oudheid stammende verklaringen.

De eerste gedrukte uitgave is die van Ulrich Han (Rome 1467-1469). Sindsdien vindt hij ook navolgers en vele bewonderaars, vooral in de 17e en 18e eeuw in Engeland en Frankrijk: Boileau, Dryden, Pope, Dr. Johnson (imitaties van de 3e satire in zijn London, en van de 10e in The Vanity of Human Wishes).


Lit. Recente bibliografie: M. Coffey, Juvenal 1941-1961 (Lustrum 8, 1963, 161-215).
Uitgaven: Beste moderne edities: U. Knoche, Iuvenalis Saturae (München 1950). W. V. Clausen, A. Persi Flacci et D. Iuni Iuvenalis Saturae (Oxford 1959). Mct engelse vertaling: G. G. Ramsay, Juvenal and Persius (Loeb Class. Libr., London 1918). Met franse vertaling: P. de Labriolle/F. Villeneuve, Juvénal, Satires (Paris 1962). Duitse vertaling: U. Knoche, .T., Satiren (München 1951).
Beste commentaren: J. E. B. Mayor, Thirteen Satires of Juvenal 1-2 (London 1886-1888 = 1900v = Hildesheim 1966). L. Friedländer, D. Iunii Iuvenalis Saturarum libri V 1-2 (Leipzig 1895 = Darmstadt 1965).
Index en scholia: L. Kelling/A. Suskin, Index verborum Iuvenalis (Chapel Hill 1951). P. Wessner, Scholia in Iuvenalem vetustiora (Leipzig 1931).
Monografieën: U. Knoche, Handschriftliche Grundlagen des Juvenal-Textes (Philologus, Suppl. Band 33, 1, Leipzig 1940). G. Highet, Juvenal the Satirist (Oxford 1954 = 1962). A. Serafini, Studio sulla satira di Giovenale (Florence 1957). J. Gérard, Juvénal et la réalité contemporaine (Paris 1976). [Leeman]



Lijst van Auteurs