Saturnius

Saturnius (versus s. of numerus s.), oude inheemse versmaat die bij de Romeinen werd gebruikt door Livius Andronicus, Naevius, Appius Claudius Caecus, in oude religieuze liederen als het carmen arvale en carmen saliare en op grafschriften (in het bijzonder de Scipionum elogia), en waarvan in totaal, voornamelijk door citaten bij latere literatoren en grammatici, ca. 150 specimina bewaard zijn gebleven.

Tengevolge van de gebrekkige staat waarin vele van deze verzen zijn overgeleverd, en doordat ook bij de romeinse theoretici geen eensluidende opvatting over oorsprong en wezen van deze versmaat blijkt te bestaan, is onze kennis met betrekking tot de s. voorshands gedoemd onvolledig te blijven en zal men op een aantal punten genoegen moeten nemen met hypothesen. Vrij algemeen neemt men aan, zoals ook de naam aangeeft, dat we te doen hebben met een italisch vers, een versus longus, verwant met en in laatste instantie teruggaande op andere versus longi van indo-europese origine. Onzeker blijft in hoeverre daarnaast griekse invloed mede een rol heeft gespeeld bij de uiteindelijke vormgeving: op ontlening van. bepaalde elementen aan de griekse metriek zou zowel de bij latere romeinse metrici gebruikte aanduiding metrum graecanicum kunnen wijzen als ook het feit dat de belangrijkste oudromeinse vertegenwoordigers, Livius Andronicus en Naevius, in hun poëtisch werk overigens steeds griekse metra bezigden. In dit verband is het niet zonder betekenis dat ook de Romeinen zelf - blijkens een opmerking dienaangaande van de metricus Caesius Bassus - ervan overtuigd waren dat er meer dan één type (unum genus) s. door de oudromeinse dichters in praktijk werd gebracht.

Voornaamste kenmerk van de s. was de opbouw in twee parallelle vershelften of cola, waarbij de beide hemistichia duidelijk als twee zelfstandige elementen werden ervaren, zoals blijkt uit het feit dat de laatste lettergreep van het eerste gedeelte gold als anceps, monosyllaba op het einde van de eerste vershelft werden vermeden en hiatus er was toegestaan. Wat de gebruikte versmaat betreft lijkt een iambisch-trocheïsch schema als uitgangspunt te zijn genomen, zij het met veel vrijheden met betrekking tot toegestane oplossingen, rekkingen. en contracties. Er lijkt voorts een zekere voorkeur te bestaan voor een regelmatige opeenvolging van twee- en drielettergrepige woorden (vgl. de twee meest bekende voorbeelden: dabunt malum Metelli // Naevio poetae en virum mihi Camena // insece versutum). Alliteratie en rijm treden veelvuldig op. Meest opvallende bijzonderheid is overigens wel dat de thesis op bepaalde plaatsen in het vers kan worden weggelaten. Over de relatie tussen versaccent en woordaccent lijkt niets met zekerheid te zeggen, al neigt men er steeds meer toe ook het ritme van de s. op de eerste plaats als quantiterend te zien en daarbij invloed van het woordaccent evenmin als bv. bij Plautus, bij voorbaat uit te sluiten. Wegens de vele onzekerheden met betrekking tot het eigenlijke karakter van de s. wordt ook wel de opvatting gehuldigd dat we hier niet te doen hebben met poëzie in strikte zin, maar met een soort ritmisch proza.

In latere tijd werd de s. bij de Romeinen over het algemeen slechts met enige afkeuring vermeld; hij gold als horridus en incomptus (Horatius, Epistulae 2, 1, 157; Vergilius, Georgica 2, 386), een diskwalificatie die reeds door Ennius (Annales 214) werd ingeluid met zijn bekende uitspraak over de verzen van zijn voorgangers als 'de verzen der Fauni vatesque'.


Lit. GRL 1, 15-17. - L. Havet, De Satumio Latinorum versu (Paris 1880). F. Leo, Der Saturnische Vers (Abhandlungen der Göttinger Gelehrten Geselischaft N.F. 8, Göttingen 1905). W. J. Koster, Versus S. (Mnemosyne N.S. 57, 1929, 267-346). Thomas Cole, The Saturnian Verse (Yale Classical Studies 21, Cambridge 1969, 3-73). [Brouwers]



Lijst van Auteurs