Decurio

Decurio heette bij de Romeinen

(1) het hoofd van een decuria (afdeling van tien man), waarin o.a. de collegia, corporaties van standen en beroepen, waren onderverdeeld.

(2) Bij het leger was een ruiterafdeling (turma) in drie decuriae verdeeld, waarvan de commandant eveneens d. heette.

(3) Decurio noemde men bovendien een met een senator te vergelijken gemeenteraadslid in romeinse of latijnse municipia of coloniae. De leden van de ordo decurionum werden elke vijf jaar bij de census door de duoviri quinquennales uit voormalige magistraten en priesters voor het leven aangewezen (lectio) of ook door volk of raad aangevuld (adlectio). Vrije status, goede reputatie, een bepaalde leeftijd en bezit waren daarvoor vereist. Hun aantal, normaal 100, wisselde naargelang de grootte van de gemeente. Oorspronkelijk bedoeld als raadgevend lichaam, werden de decuriones later met het gehele plaatselijke bestuur belast. Zij werden bijeengeroepen en voorgezeten door de duoviri en genoten verschillende voorrechten. De magistraten waren aan hun besluiten gebonden. Naderhand verminderde hun invloed door keizerlijke bemoeienis met plaatselijke aangelegenheden.
De decuriones waren persoonlijk financieel aansprakelijk voor de inning van de keizerlijke belastingen. De kostbare munera, verbonden aan de vaak erfelijke functie, groeiden uit tot een ondraaglijke last, waaraan op den duur velen zich trachtten te onttrekken. Dit alies droeg bij tot de ineenstorting van het municipale systeem.


Lit. B. Kübler (PRE 4, 2319-2352). - J. S. Reid, The Municipalities of the Roman Empire (Cambridge 1913). F. Abbott/ A. C. Johnson, Municipal Administration in the Roman Empire (Princeton 1926). A. H. M. Jones, The Later Roman Empire, 284-602. A Social, Economic and Administrative Surveys (Oxford 1964) 737-757. [A. J. Janssen]


Register