Een aantal bijzondere tekens (met name kaders, getalstrepen en ligaturen) is op deze webpagina niet correct weergegeven. Waar een onvolkomen weergave begrip onmogelijk maakt is een ¤ geplaatst. Voor de correcte lezing raadplege men dan het Jaarboek
.
LEO NELLISSEN EN LOUIS SWINKELS
In de Betouws opgedolven VerhandelingEen overzicht uit het begin van de negentiende eeuw van militaire epigrafische bronnen uit het Romeinse Neder-Germanië.1"... gewigtige stuk voor de Nederl[andse]. Geschiedenis. ... Het is met dat al mooi en nuttig. Ik hoop dat het zal gedrukt worden." Deze vriendelijke woorden van Ecco Epkema (1759-1832), vanaf 1813 rector van de Latijnse School in Middelburg, zijn destijds, in 1816, zonder resultaat gebleven.2 In de Betouws 'Verhandeling betreffende de overgeblevene Gedenkstukken van het Romeinsch krygsleger van Neder-Germanie, opgedolven in de omtrekken der aloude winterlegeringen' verschijnt nu pas, bijna tweehonderd jaar later, in druk. De publicatie van dit manuscript vergt enige introductie en verantwoording.
de auteurDe jurist en oudheidkundige Johannes In de Betouw werd in 1732 geboren in Nijmegen, waar hij in 1820 ook stierf. Zijn moeder was de kleindochter van Johannes Smetius junior (1634-1704), de bekende Nijmeegse predikant en oudheidkundige, auteur van Antiquitates Neomagenses, en de achterkleindochter van diens eveneens beroemde vader Johannes Smetius senior (1590-1651), auteur van Oppidum Batavorum. In de Betouw promoveerde in 1753 te Leiden in de rechten en vestigde zich als advocaat in Nijmegen. Hij werd lid van de raad en in 1798 volgde zijn benoeming tot lid van de commissie voor het ontwerpen van een burgerlijk wetboek voor de Bataafse republiek. Naast deze juridische carrière gaf hij zich over aan zijn oudheidkundige liefhebberijen.De naam In de Betouw is vooral verbonden aan de Chronijk van de stad der Batavieren (1784). Dit werk staat op naam van zoon Gijsbert Cornelis, die ook de (Latijnse) correspondentie van Smetius senior heeft uitgegeven. Maar zonder twijfel mogen alle werken van Gijsbert op naam van Johannes gesteld worden, "omdat het geen op den naam van 's mans vooroverleden zoon, G.C. in de Betouw, uitgekomen is, grootendeels door den vader was bewerkt, die zulks ook, althans in de laatste jaren zijns levens, niet ontveinsde."3 Johannes In de Betouw heeft verder een groot aantal uitgaven over (Romeins) Nijmegen geschreven, in het Nederlands en in het Frans.4 Na zijn dood verwierf de universiteit van Leiden bij testament zijn bibliotheek, terwijl C. Reuvens (1793-1835), hoogleraar in de archeologie aan dezelfde universiteit, de Nederlandse staat probeerde te bewegen tot het aankopen van In de Betouws nagelaten collectie oudheden.5 Zowel op juridisch als op oudheidkundig vlak was In de Betouw een fameus man!
het manuscriptHet manuscript van de 'Verhandeling' is raadpleegbaar onder nummer 3334 in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg. Het draagt nummer 18 N.a van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.6 De tekst is geschreven op 8 katernen van 8 pagina's elk. Deze katernen zijn aan elkaar genaaid. De afmetingen per pagina zijn 20,5 x 32 cm (b x h). De pagina's zijn, vóór gebruik, zowel in de lengte als in de breedte in vieren gevouwen geweest. Het bovenste en onderste kwart in de breedte is nog een keer gevouwen. Deze vouwen leverden In de Betouw de volgende bladspiegel op: de tekst staat in de drie rechtse kolommen (meestal 20 regels), in de meest linkse kolom noteert hij zijn bronnen. De bovenmarge is de vouwlijn op één achtste. In het onderste kwart staan over de hele breedte de noten, die arabisch genummerd tussen haakjes in de tekst staan. Een enkele noot loopt bij In de Betouw op een volgende pagina door vanwege ruimtegebrek. Er is geen ondermarge.Om het eerste katern is een los vel gestoken, van dezelfde afmetingen als de katernen, maar van een andere papiersoort met als watermerk GEB ABRAHAMS, (kantoor)boekhandel in Middelburg. Het watermerk op het papier van In de Betouw bestaat uit de woorden PRO PATRIA, een ronde omheining met daarin een opgerichte leeuw en een vrouw, die beide naar links kijken, en de letters NP.7 Op de derde pagina van dit vel staan enkele aantekeningen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen:
de publicatieIn de Betouw was, zoals velen in zijn tijd, lid van meerdere wetenschappelijke genootschappen: van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van het Koninklijk Instituut en van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.13 Het is niet duidelijk waarom hij zijn 'Verhandeling' aangeboden heeft aan juist het Zeeuwsch Genootschap. In de Betouw behandelt hierin Romeinse inscripties die zijn gevonden in Neder-Germanië. Dit is de zuidoever van de Rijn tussen Bonn en de Noordzee, met aanliggend gebied. De inscripties waren ontleend aan altaren, grafstenen, een mijlpaal, oogartsenstempels en dakpannen en vloertegels. Al deze vondsten plaatst hij in een chronologisch kader. De periode waarover hij spreekt, begint bij de dood van C. Julius Caesar (44 v.Chr.) en eindigt met de regering van Valentinianus III (424-455 n.Chr.). Ter ondersteuning verwijst hij veelvuldig naar antieke auteurs, opschriften op munten en contemporaine literatuur.Het is onduidelijk waarom In de Betouws verhandeling ondanks Epkema's aanbeveling niet in de Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen verschenen is. Het stuk is zonder meer in goede orde ontvangen. Er is ook melding van gemaakt in het Voorbericht op de uitgave van de Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen van 1818; de titel van de verhandeling wordt daarin verkort weergegeven. In dat Misschien vonden de eerste referenten het stuk te licht? Met name Van Wijn (archivaris van de Bataafse Republiek) en Te Water (geschiedschrijver van Zeeland) waren zwaargewichten. Misschien was het onderwerp niet aantrekkelijk genoeg voor de leden? Hoewel het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in 1769 opgericht was ten dienste van alle wetenschapsdisciplines (en ook openstond voor leden van buiten Zeeland) is in het begin van de negentiende eeuw een verschuiving te zien naar onderwerpen die betrekking hebben op Zeeland zelf. Tegenwoordig richt de directe opvolger, het Archief, zich voornamelijk op de historie van Zeeland.15 Of speelde ruimtegebrek een rol? De verhandeling is in elk geval niet gedrukt, zoals de anonieme notitie op het manuscript zegt: "Hierop is niets gevolgd".
het onderwerpDe 'Verhandeling betreffende de overgeblevene Gedenkstukken van het Romeinsch krygsleger van Neder-Germanie' vormt een haast vanzelfsprekend vervolg op de omvangrijke reeks van eerdere publicaties die Johannes In de Betouw en zijn zoon Gijsbert Cornelis het licht hebben doen zien. Die reeks begint in 1783 en 1784 met de becommentarieerde uitgave, op naam van Gijsbert Cornelis, van enkele bundels met brieven van zeventiende-eeuwse geleerden, de meeste gericht aan voorvader Johannes Smetius senior. In de uitgaven zijn de brieven geordend naar de oudheidkundige thema's die erin worden besproken en die in de titels van de bundels worden omschreven. Naast voorwerpen als Romeinse olielampjes, kledingspelden en godenbeeldjes behandelen de brieven vooral Romeinse inscripties: altaren (arae) of gelofte-stenen (lapides votivi) met wijdingen aan de goden, grafstenen (monumenta sepulcralia) van soldaten van het tiende legioen in Nijmegen, inscripties uit Romeinse legerkampen en nederzettingen van Xanten (Castra Vetera) tot aan Nijmegen (Oppidum Batavorum) en de mijlpaal (columna milliaria) uit Beek. In latere geschriften komen dezelfde inscripties in een ander verband steeds opnieuw aan de orde, bijvoorbeeld in de beschrijving van de collectie in het Nijmeegse raadhuis (1787), in de bespreking van de Winseling, ten westen van Nijmegen, als belangrijke vindplaats van Romeinse oudheden (1802) en in twee publicaties over de Valkhofburcht (1797, 1804).16Aangezien de inscripties, ook de religieuze, heel vaak samenhangen met het Romeinse leger in deze streken en de namen van verschillende legereenheden er regelmatig in worden genoemd, ligt het voor de hand om de teksten te gebruiken als bron voor de militaire geschiedenis van de Romeinse provincie Neder-Germanië. Opmerkelijk genoeg lijkt Johannes In de Betouw de eerste te zijn geweest die zich heeft gewaagd aan een alomvattende schets van die geschiedenis. Zijn 'Verhandeling' staat daarmee aan het begin van een lange onderzoekstraditie, die via de grote verzamelwerken en samenvattende studies van vooral Duitse geleerden in de negentiende en twintigste eeuw17 in Nijmegen een passend vervolg heeft gekregen in de indrukwekkende reeks publicaties van J.E. Bogaers en J.K. Haalebos18. de wetenschappelijke betekenisIn de titel van zijn 'Verhandeling' heeft In de Betouw de woorden 'Romeinsch krygsleger van Neder-Germanie' onderstreept en daarmee vermoedelijk zijn kernthema aangeduid. Zijn opzet is in beginsel nogal ambitieus, want hij presenteert, hoe beknopt ook, een 'complete' historische schets van de Romeinse militaire aanwezigheid aan de Nederrijn. Hij had het zich veel gemakkelijker kunnen maken door de legereenheden zelf of de vindplaatsen van de inscripties als uitgangspunt te nemen voor zijn betoog, zoals later door anderen vaak is gedaan. Dat had hem bijvoorbeeld ontslagen van de plicht te schrijven over perioden waaraan hij geen monumenten kon toeschrijven, met name het hele tijdvak vanaf de eerste invallen van de Franken in de derde eeuw. In wezen hinkt de 'Verhandeling' op twee gedachten die elkaar steeds in de weg zitten: In de Betouw concentreert zich nadrukkelijk op de inscripties zonder die als informatiebron verder uit te diepen, omdat hij ze wil inpassen in een historisch betoog, dat hij vervolgens eveneens beknopt houdt om maar niet van de epigrafische gegevens af te dwalen.Door de gekozen opzet en de beperkingen die hij zichzelf oplegt laat In de Betouw belangrijke historische gegevens onvermeld. Zo spreekt hij wel over wegenaanleg onder de keizers Trajanus en Antoninus Pius, omdat hij bijbehorende mijlpalen met opschrift kan noemen, maar niet over de beroemde waterstaatkundige werken van het Romeinse leger in Nederland - de dam en de grachten van Drusus en de gracht van Corbulo -, omdat hij geen inscripties kent die daarvan getuigen. Ook gaat hij voorbij aan de opstand van de Friezen in 28 n.Chr., de belegering van het Romeinse fort Flevum en het inzetten van het vijfde legioen bij de onderdrukking van de rebellie.19 Opmerkelijker nog is zijn geringe aandacht voor de Bataafse hulptroepen in het Romeinse leger, met name hun optreden tijdens de expeditie van Germanicus tegen Arminius in 16 n.Chr. en hun rol tijdens de Bataafse opstand van 69-70 n.Chr.20 Ten aanzien van de epigrafische bronnen laat In de Betouw eveneens kansen liggen en heeft hij niet systematisch alle toen bekende monumenten bijeengebracht. Met name voor de streek van Xanten tot Bonn had hij bijvoorbeeld in het verzamelwerk van Janus Gruterus (1560-1627) nog verschillende inscripties kunnen vinden.21 Gruterus komt dan ook niet voor bij de referenties die hij als bron citeert. Hij verwijst vooral naar publicaties van Hendrik Cannegieter (1691-1770), maar het meest naar die van zijn zoon en hemzelf, waarin, zoals gezegd, een groot deel van de opschriften al in ander verband was besproken.22 Uit Nederland ontbreekt de in Vechten gevonden grafsteen van Valens, veteraan uit een Thracische ruiterafdeling, die niettemin in een van de publicaties van Cannegieter wordt beschreven en zelfs afgebeeld.23 Uit het Nedergermaanse gebied kende men destijds overigens nog maar weinig inscripties van de hulptroepen, zoals de Thracische eenheden. Ze stelden In de Betouw voor het probleem dat hij ze niet kon koppelen aan historische bronnen, waarin de hulptroepen wel vaak in algemene zin maar vrijwel nooit afzonderlijk worden genoemd. In zijn 'Verhandeling' lost hij dit probleem op door de inscripties en bloc op te nemen na de vermelding van acties van keizer Maximinus Thrax (235-238 n.Chr.) aan het hoofd van een met 'vreemde hulpbenden' aangevulde 'Romeinsche krygsmagt'. Daarmee gaf hij ze een willekeurige plaats in zijn chronologische overzicht, want hij was niet of nauwelijks in staat de monumenten als zodanig te dateren. Ten aanzien van de legioenen weet hij over het algemeen voldoende houvast te vinden in de geschreven bronnen.24 In de Betouw toont opvallend weinig belangstelling voor de vindplaatsen van de inscripties en baksteenstempels en voor mogelijke identificaties met namen van legerplaatsen die in de historische bronnen zijn overgeleverd. Ook stelt hij zich nauwelijks de vraag welke legioenen op welke plaatsen waren gelegerd en welke wisselingen zich hierin hebben voorgedaan. In publicaties op naam van zijn zoon spelen deze kwesties wel degelijk een rol en komen de topografie van met name Xanten, Kalkar en Nijmegen en de daar gestationeerde troepen vrij uitgebreid aan de orde.25 Tenslotte gaat hij grotendeels voorbij aan de militair-strategische aspecten van zijn onderwerp, zoals de structuur van de grensverdediging en de opbouw van het leger. Zijn belangrijkste mededelingen in dit verband zijn de aanvoer van extra troepen ter onderdrukking van de Bataafse opstand in het jaar 70 en een reductie in de sterkte van de grensverdediging langs de Rijn van acht naar vier legioenen onder keizer Severus Alexander (222-235 n.Chr.). Hoewel hij een belangwekkend onderwerp heeft aangesneden en kennelijk oog heeft gehad voor de potentie van het bijeengebrachte bronnenmateriaal, moeten we constateren dat het Johannes In de Betouw niet is gelukt zijn 'Verhandeling' enige diepgang te geven of dat hij zich, anders geformuleerd, in de reikwijdte van het thema heeft verslikt. Hij komt uiteindelijk niet veel verder dan het opsommen van de namen van legereenheden en legerplaatsen die hij in zijn bronnenmateriaal heeft aangetroffen en van de vindplaatsen van de inscripties. Wellicht hebben de referenten van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen een soortgelijke conclusie getrokken. Een aantal slordigheden in de tekst en in de verwijzingen zal ook niet hebben bijgedragen aan een positieve beoordeling. De Nijmeegse stadsarchivaris M. Daniëls stoorde zich ruim een eeuw later nog hevig aan "den algemeenen indruk van onbetrouwbaarheid, dien men van het bestudeeren van In de Betouw's talrijke geschriften noodzakelijk medeneemt" en aan de "slordigheden, onjuistheden en ongegronde beweringen" waarop hij hem telkens kon betrappen.26 Daarentegen had de Leidse hoogleraar Reuvens kort na de dood van In de Betouw vooral oog voor diens verdiensten, die er volgens hem mede toe hadden geleid, "dat bij niet eene der menigvuldige, aan den Rijn gelegene, Romeinsche sterkten, de voortbrengselen van den klassieken bodem ons zoo volledig bekend zijn, als bij ons Nijmegen."27
de tekstuitgaveDe tekst is onveranderd overgenomen en niet herspeld. Een enkele keer maakt In de Betouw een schrijffout en soms is hij niet consequent in zijn spelling. Zo schrijft hij Overrhynsch in hoofdstuk 41 zonder h, in noot 21 Cannegiter in plaats van Cannegieter en zowel Holledoorn als Hollendoorn. Hij gebruikt geen trema's, behalve in noot 6 bij Ubiërs. Soms duidt hij een legioen aan met een uitgeschreven telwoord (tiende), soms met een Romeins cijfer (Xde). Hij schrijft IV en XXXIV, maar XIIII en XXIIII. Opmerkelijk is de vergeten R bij de inscriptie in hoofdstuk 39: MECVRIO, in plaats van MERCVRIO. We hebben ook deze woorden niet veranderd.De antieke bronnen in de linkermarge zijn direct in de tekst opgenomen en tussen haakjes geplaatst. Tussen noot 34 en 35 voegt In de Betouw noot 342e in, na noot 37 telt hij abusievelijk verder met nummer 36. In deze tekstuitgave zijn de noten doorgenummerd. Een enkele maal hebben we ten behoeve van de leesbaarheid een komma of ander leesteken verwijderd dan wel toegevoegd, met name bij de bronnen en in de noten.
een leeswijzerIn de Betouw wil de lezer alle militaire inscripties tonen die in Neder-Germanië gevonden waren. Als kapstok om deze vondsten aan op te hangen gebruikt hij een tijdbalk, die van 44 v.Chr. tot 455 n.Chr. loopt. Deze tijdbalk is verdeeld in vijftig hoofdstukjes. Elk hoofdstuk behandelt een keizer, een bevelhebber van het leger in Neder-Germanië of de situatie van een afzonderlijk legioen. In de Betouw gaat zuiver chronologisch te werk. Hij heeft de hoofdstukken zonder titel gelaten. Hieronder hebben we de afzonderlijke hoofdstukken kort een omschrijving gegeven. Bovendien hebben we bij elk hoofdstuk de CIL-nummers28 van de inscripties genoteerd, in volgorde van behandeling in het betreffende hoofdstuk.In de Betouw heeft verscheidene publicaties geraadpleegd voor zijn 'Verhandeling'. We hebben alle (niet-klassieke) auteurs alfabetisch geordend bijeengezet.
| |
Verhandeling betreffende de overgeblevene Gedenkstukken van het Romeinsch krygsleger van Neder-Germanie, opgedolven in de omtrekken der aloude winterlegeringen
|
Ten tyde van Caesars geweldige dood was het Overrhyns Germanie door de Romeinen meer bevochten, en met den schrik der Romeinschen naams bevangen dan overwonnen (Tacitus, de morib. German. cap. 37; Florus, lib. IV.12).
Om echter de Overrhynsche volken te beteugelen, en de (1) Gallische zyde des Rhyns tegen derzelver invallen te beveiligen, had Augustus het opperbevel over de krygmagt aldaar opgedragen aan Claudius Drusus (Vellejus Paterculus, lib II.97; Suetonius, in Claud. cap. 1); en na de dood van Drusus aan deszelfs broeder Tiberius Nero, beiden 's keizers stiefzonen, zonen van Livia Drusilla, 's keizers gemalinne.
Omtrent tien jaren voor de gemeene tydrekening der Christenen verzekerde Drusus de Gallische zyde der Rhynstrooms met meer dan vyftig vestingen, en behaalde groote overwinningen op de Sueven, Tencteren, Usipeten, Sicambren, Cauchen, Angrivariers, Cheruscen en andere Overrhynsche volken (Florus, lib. IV.12). Hier van kreeg hy den naam van (2) Germanicus, en zyne soldaten droegen hem, als overwinnaar, eenparig dien van Imperator op. In het achtste jaar onzer tydrekening was Quinctilius Varus, opvolger van Sentius Saturninus, bevelhebber, of, zoo als de Romeinen hem noemden, Legaat van 's keizers wege aan den Gallischen oever des Rhyns. Tegen dezen vatten dan de Overrhynsche Germanen onder het bevel van Arminius, legerhoofd der Cheruscen, de wapenen op. Het kwam tot eenen veldslag by het Teutoburgsche wald tusschen de Lippe en de Eems, en het leger der Romeinen kreeg de nederlaag, waar in drie legioenen, onder welke het achttiende en negentiende, de beste van het gansche Ryk, benevens de hulpbenden, en derzelver krygsoverstens sneuvelden. Varus afgemat, en tot er dood toe gewond, benam zich uit wanhoop het leven. En van de drie Romeinsche arenden vielen er twee in handen der Germanen (Suetonius, in August. cap. 33; Florus, lib. IV.12).
Van deze beruchte nederlaag der Romeinen onder Varus heeft onzen tyd bereikt een belangryk overblyfsel der oudheid, voor het graf van Marcus Caelius, bevelhebber onder het achttiende legioen, door zynen broeder Publius Caelius, vervaardigd, (3) om daar in deszelfs beenderen te leggen, zo die mogten gevonden worden.
Het krygsleger onder het bevel van Caecina lag aan de grenzen der (6) Ubiers, en, zoo dra men aldaar de tyding kreeg van de dood van keizer Augustus, ontstond er onder de nieuwe manschap, ongebondene lediggangers, aan de vrolykheden van Rome gewend, en ongewoon aan krygsarbeid en tucht, eene gevaarlyke muitery. Het eenentwintigste (7) en het vyfde legioen hieven den oproerkreet aan, het eerste en het twintigste volgden, en weigerden eenen voet uit de winterlegeringen te verzetten, voor dat zy voldoening ontfangen hadden. De rust werd nogtans door Germanicus, die in allen spoed in het leger was aangekomen, gelukkiglyk hersteld door het doen van betaling aan de muitzuchtigsten, en het verhogen der waardye van het geld. (8) Kort daar aan werd de nederlaag van Varus op het felst gewroken. Germanicus Caesar, veertig Cohorten onder Caecina voor uit gezonden hebbende, bezocht met het vyfde, een en twintigste, eerste en twintigste legioen de gewezene legerplaats van Varus. Hier ontdekte men velden met gebleekte beenderen van menschen, gebrokene wapenen en den Adelaar, welke het negentiende legioen ontweldigd was. (9) Sedert kwam Germanicus met het leger van Arminius in hevige gevechten, en behaalde na verscheidene bloedige veldslagen eindelyk den overwinning (Tacitus, Ann.I.68). Na de overwinning vervolgde Caecina ongemoeid zynen weg naar de grenzen der Ubien met het eerste, vyfde, twintigste en een en twintigste legioen, dewelke van daar verspreid wierden naar de winterlegeringen en legerplaatsen Bonna, Novesium, Gelduba, Asciburgium, Vetera, en andere sterktens langs den linker Rhyn oever. Doch Tiberius, door wangunst ontstoken wegens den grooten roem, dien Germanicus door zyne behaalde overwinningen verworven had (Ann.II.26), besloot hem van zyne getrouwe legioenen af te trekken, en drong sterk aan op zyne terug komst. Hy verliet derhalven zyne verdere groote ontwerpen, ging op reis, en vierde te Rome eene plegtige zegepraal over de Catten, Angrivariers, Cheruscen, en andere Germanische volken tusschen den Rhyn en de Elbe. Van het Romeinsche leger aan den Benedenrhyn, en deszelfs vexillationes, is uit de grafplaatsen der Romeinsche soldaten in de omtrekken der winterlegeringen eene ontelbare menigte van steenen opgedolven met de woorden EX.GER.INF - VEX.EX.GERM - VEX.EX.GER.INF. Het Iste legioen, Iulia bygenaamd, was met het XXste ten tyde van Augustus en Tiberius gelegerd (10) te Bonna, en binnen de stad der Ubien, naderhand Colonia Agrippinensis. Van dit legioen zyn, zoo veel my bekend is, in Neder-Germanie geene gedenktekenen overig. En daar er meer legioenen in de Romeinsche heirlegers waren van eenerlei getalnaam, moet dit Iste legioen niet verwisseld worden met het Iste Italica, door Nero ingesteld, noch met Iste Adjutrix, door Galba opgeregt, noch met het Iste Menervia door Domitianus in Neder-Germanie geplaatst.
Het Vde legioen, Macedonica (11), had met het XXIste meestentyds zyne standplaats in Castra Vetera. Van het zelve zyn te Birten, te Morreberg by oud Calcar, te Nymegen en elders vloertegels ontdekt, bezegeld met de letters L.V - LEG.V - LEG.V.AV - LEG.V.MAG - LEG.V.C.SEVI - LEG.V.P.SATRI
Van het XXste legioen, Victrix, ook Valeriana genaamd, zyn vloertegels en pannen overig met LEGXX. L. F. POL. LECINIV sic MVT. VET. EX LEG. XX ANN LXV H. S. E. PRIMA CON PAPIRIA TICINI MILES LEG. XX PECVARIUS ANN XXXV STIPENDIO RVM XVI H. P. EST HALAMARO SACRVM T. DOMIT. VINDEX >. LEG. XX. V. V. V. S. L. M.
Van het XXIste legioen, genoemd Rapax, is my bekend een groote dakpan, met de letters LEG.XXI te Ubbergen, naby Nymegen, uitgegraven, benevens een stuk steens in den Jare 1756 te Birten aan den afbrekenden Rhynoever ontdekt, luidende het opschrift ::::::::: ::::::::: ::: CRESCENS VETERAN. EX LEG. XXI ::::::::: :::::::::
Na het vertrek van Germanicus Caesar, in het zeventiende jaar onzer tydrekening, had Servius Sulpicius Galba, opvolger van Lentulus Gaetulicus, de landvoogdelyke magt van 's keizers wege aan den Bovenrhyn. En Cneus Domitius Corbulo, opvolger van Sanquinius Maximus, voerde dit gezach aan den Benedenrhyn. Galba sloeg de Overrhynsche Germanen, die eenen inval in Gallia deeden, met zulke vaardigheid, dat Caligula, destyds in Gallie zich bevindende den roem van deze daad zich toeeigende (Suetonius, in Calig. cap. 4, in Vesp. cap. 2). Het leger aan den Benedenrhyn riep, na Galba's geweldigen dood, hunnen bevelhebber Aulus Vitellius tot keizer uit, in het negen en zestigste jaar onzer tydrekening, byna op den zelfdertyd, dat M. Salvius Otho tot keizer was uitgeroepen. Vitellius vertrok naar Italie, en tusschen die beiden kwam het tot eenen burgerkryg. Dertig duizend uitgelezene manschappen uit het Bovenleger, en veertig duizend uit het Benedenleger met de adelaar van het vyfde legioen, benevens eenige Cohorten en Batavische ruiterbenden, worden tot dien kryg, onder het bevel van Caecina en Fabius Valerius, naar Italie gevoerd (Tacitus, Hist.I.9).
De krygsmagt der Romeinen aan den Rhynkant, nu onder het bevel van Hordeonius Flaccus, werd hier door in eenen zwakken staat gebragt. De legioenen, door het vertrek der stoutmoedigste keurbendelingen, meer dan tot de helfte verminderd, bleven onvoltallig, en verspreid in de legerplaatsen van tegen over den Mainstroom af, tot in het eiland der Batavieren aan den zeekant toe. Claudius Civilis, een der aanzienlykste Batavieren, misgenoegd tegen de Romeinen, kende dezen zwakken en verdeelden staat, en noemde hunnen krygsmagt inania legionum nomina (Hist.IV.35).
Wel haast verklaarde Flavius Vespasianus, die in Palestina den oorlog tegen het Joodsche volk voerde, en door het leger aldaar tot keizer was uitgeroepen, zich ook tot keizer tegen Vitellius. Hier op veinsde Civilis de zyde van Vespasianus tegen Vitellius te kiezen, en dus dat gedeelte der Romeinen, die Vespasianus volgden, getrouw te willen blyven. Zyne veinzery kort daarna ontdekt zynde, ondernam hy Vetera, den sterkste winterlegering der Romeinen, te bestormen, (14) Asciburgium te overmeesteren, (15) Gelduba, daar Vocula legerde, te overvallen, de Galliers tot opstand te bewegen, voorts den moord van Vitellius, en de daar uit te Rome ontstane oproeren overnemende, een eedverwantschap met Classicus, Tutor en Sabinus, hoofden der Treviren en Lingonen, aan te gaan, en zich openlyk vyand der Romeinen te verklaren (Tacitus, Hist.IV.35, 55).
De Romeinen hier door genoodzaakt zynde zich weder ten stryde toe te rusten, droegen, in het zeventigste jaar onzer jaartelling, het gezach over hunne naar den Rhynkant bestemde krygmagt op aan twee voorname legerbevelhebbers Gallus Annius voor het Bovenleger en Petilius Cerealis voor het Benedenleger (Tacitus, Hist.IV.68, 77, 78, V.19).
Zoodra Cerialis zich bevond in Neder-Germanie, stuitte hy den voorspoed van Civilis, hem slaande aan de oevers van den Moesel. De een en twintigste legioen muntte by die gelegenheid uit in moed. De Ubien vielen van Civilis af, en, na in twee gevechten by Castra Vetera de nederlaag bekomen te hebben, werd Civilis genoodzaakt, daar Cerealis hem te zeer benaauwde, naar het (17) Oppidum Batavorum, of de Stad der Batavieren, de wyk te nemen, en, zich niet sterk genoeg achtende het zelve te verdedigen, die stad in brand te steeken, en naar het Eiland der Batavieren te vlugten, en eindelyk na eene volgende nederlaag, geene behoorlyke tegenweer kunnende bieden, eene vreede met Cerealis te sluiten (Tacitus, Hist.IV.78, V.25).
Na de vreede met Civilis werden de legioenen, welke het leger van Cerealis hadden uitgemaakt, in de winterlegeringen en legerplaatsen langs de Gallische zyde des Rhyns gelegd. CAEC. NIGER MI LES LEG II ANNOR XXXXV. AER. XVIII H. S. F.
Het VIde legioen, Victrix, tot versterking der krygsmagt onder Cerealis uit Spanje naar Neder-Germanie gezonden, moet niet verward worden met het VIde Ferrea, Ferrata, ook Ferratensis geheeten, het welk ten dezen tyden onder het oppergezach van Titus Vespasianus in Palestina gelegerd is geweest. (18) Van het VIde Victrix zyn in Sancten, te Birten, Morreberg, en ter wederzyde van den weg naar Marienboom, alszo dit legioen te Vetera in bezetting heeft gelegen, vloertegels en pannen gevonden, hebbende de ingedrukte letters LEG.VI - LEG.VI.VIC.P.F. - LEG.VI.VIC.P.F.IVL.MARC - LEG.VI.ADR.NOS. (19) C. METIVS MARTIALIS B. F. LEG. LEG. ¤ VI VICTR V. S. L. M. C. MITI VARIA :: IL. L. : C VI VICTR V. S. L. M. (21) SACR L. VITELLIVS CONSORS EXPLO LEG. VI VICTR VEXILLAR L. I. ME. VI. VICT L. X. G. P. G. ET. AL. C O I CLQ. SOACVT SVCVM IVLI COSSVTI > L. VI VIC. P. C. (23)
Na de overmeestering van het vaste land der Batavieren door Cerealis, en na den haastigen overtogt van Civilis uit de Stad naar het eiland der Batavieren is het Xde legioen, Gemina (24) genaamd, aan den linkerkant der Waal ter bezetting gebleven tot op den tyd van keizer Hadrianus. En de meeste gedenkteekenen van het zelve zyn binnen de Stad Nymegen, en in den omtrek, de Holledoorn in het Rykswald, Ubbergen, Beek en Leur, gewezene Romeinsche standplaatsen, ontdekt. Voor al is eene ontallyke menigte van deksteenen en dakpannen uit de begraafplaatsen der soldaten op den Hunerberg uitgegraven, hebbende de ingedrukte letters L.X.G. - LEG.X.G. - LEG.X.GEM. - L.X.G.P.F. - LEG.X.G.P.F. En dit legioen Gemina, uit Spanje herwaarts gezonden tot versterking van het leger onder Cerealis, moet niet verwisseld worden met het Xde Fretensis, het welk met Titus Vespasianus ten zelfden tyde in Palestina gelegerd, en, na de verovering van Jerusalem, aldaar onder den bevelhebber Terentius Rufus in bezetting geweest is (Josephus, de bello Iudaico lib. VII. cap. 2, 4; Tacitus, Hist.V.3). C. IVLIO CLAV PVDENTI LVIEONFIA VET. LEG. X G.P.F AN. L ET IVL IVNIO F. EIVS H. F. ¤ C :: AVOS GAL. MIL LEG X GEM. ANN. XL. STIP. XVIII ET M. AVRELIVS T. F. GAL. FESTVS GALAG ANN XXXIII STIP XVII ET AVRELIVS FLAVI F. FLAVINVS LIXA ANN XVIII. HIC SITI SVNT S. V. T. L. H. F. C. Q. F. DOMO BRIXSAE MIL. LEG. X G. > COMIN CELSI ANN. XXX. STIP VII HERED. EX T. F. C. L. F. VOL. MATR NVS TOL. D. MIL LEG X. G ANN. XXXV AER. XII S. T. T. L H. E. T. F. C. C. IANV ARIVS VE L. X. : : F V. S. M. XANO COELIVS MARCELLVS > L. X. G. ETQVE O COMMILITO NES V. S. L. M.
Het XIIIde legioen, door Dio Gemella genoemd, op zilveren penningen van Septimius Severus, en van Gallienus LEG.XIII.GEM, is onder Augustus en Tiberius in Opper-Germanie gelegerd geweest; onder Vitellius in Italie; onder Vespasianus in Neder-Germanie, en in bezetting te Novesium, Gelduba en andere vestingen langs den linker Rhyn oever. Zoo veel ik weet, zyn geene gedenkteekenen van het zelven in Neder-Germanie overgebleven. Het XIIIIde legioen, op zilveren gedenkpenningen van Septimius Severus en van Gallienus LEG.XIIII.GEM, was ten tyde van Augustus in Opper-Germanie, daar na in Britannie; onder Vespasianus tot versterking van het leger onder Cerealis in Neder-Germanie; vervolgens wederom in Britannie, en ten tyde van Theodosius in Thracie. Een enkel overblyfsel, aan den Rhyn oever te Birten gevonden, is een vloersteen met de letters LEG.XIIII. Van het XVde legioen, Apollinea, het welk met het Vde onder den bevelhebber Mammius Lupercus de bestorming van Vetera door Civilis heeft uitgestaan (28), zyn te Birten, en in den omtrek van Sancten vloersteenen ontgraven, gemerkt LEG.XV. Een dezelven van het grootsten soort, aan den Waaloever ontdekt, ziet men op de Galery van het Raadhuis te Nymegen.
Het XVIde legioen, Apollinaris, was gelegerd ten tyde van Galba in Neder-Germanie te Novesium, onder het bevel van Numisius Rufus. Naderhand heeft Vespasianus het zelve afgedankt, en een nieuw XVIde in Syrie opgeregt, het welk naar hem den naam van Flavia voerde. Geen overblyfsel van dit legioen is in Neder-Germanie ontdekt. Te Maints ziet men Graf- en Geloftesteenen, zoo van het zestiende, als van het dertiende en veertiende legioen.
Eer de tyding der getroffene vreede met Civilis te Rome kwam, was Domitianus, tweede zoon van keizer Vespasianus, benydende de eer, welke zyn broeder Titus by den oorlog in Palestina had verworven, met een leger naar Germanie getrokken, ten einde het leger van Civilis het hoofd te bieden (Suetonius, in Domitiano cap. 2). Hy kwam echter, zonder vyand te zien, naar Italie te rug.
Van dit Iste legioen Minervia, zynde in krygsbezetting geweest te Bonna, en in andere legerplaatsen langs den Gallischen oever des Rhyns, wordt eene menigte van gebakken pannen en vloersteenen gevonden, met ingedrukte letters L.I.ME en LEG.I.ME. SALVTARIBVS AESCVLAPIO HYG Q. VENIDIVS RVF MARIVS MAXIM CALVINIANV LEG. LEG. I ME. P. LEG. AUG. :: PRA :: CI :: C D GINAE MINERVAE ET GENIO LOCI T. FL PEREGRINVS > LEG. I. MIN. PRO SE ET SVIS V. S. L. M DVOBVS SILA NIS COS :: MAX. TRIB. POT. XIII :: NTONIN. PIVS AVG :: ER MILIT. LEG. I. ME ::: ENDIOR
Ulpius Trajanus was van keizer Nerva's wege, als landvoogd, met het krygsbewind en de regeering der Romeinsche landen aan den Gallischen Rhynoever belast (Plinii Panegyric cap. 14; Eutropius, lib. VIII cap. 2). Na de dood van Nerva, in het zeven en negentigste jaar onzer tydrekening, ’s Ryks bestuur in handen gekregen hebbende, liet hy den naam van Germanicus (33) op zyne munten slaan; stelde het Dertigste legioen in; deed by Vetera eene nieuwe legerplaats voegen, Castra Ulpia en Trajana geheeten, en stichte eene Volkplanting van Veteranen aan den Rhyn, bekend onder den naam van Colonia Ulpia Trajana, (34) van welke volkplanting gewag wordt gemaakt op eenen gedenksteen van Sextus Secundus Felix, keizerlyk amptenaar, in het jaar 1698 te Nymegen ontgraven. (35) PAPIRIA FELICI :::: AVGVSTALI C.V.T. T.P. IVSSIT H E VA TRAIAN AVG. GER. PON MAX. TR. P. P. P. COS ::: :::::: ::::::
Het XXXste legioen, Ulpia, en wegens de behaalde overwinningen ook Victrix genaamd, heeft sedert den tyd van Trajanus tot den ondergang van het Romeinsche keizerryk aan de Gallische zyde des Rhyns, eene legerplaats in Neder-Germanie gehad, byzonderlyk te Vetera, daarom ook Germania by Dio geheeten. ET GENIO LOCI C. CANDIDINIVS SANCTVS SIGN. LEG. XXX V. V PRO SE ET SVIS L. M. MATERNO ET ATTICO CO:: MINERVAE T. QVARTINI VS SATVRNALIS SIGNI FER LEG. XXX. V.V. PRO SE ET SVIS V. S. L. M :: MP.D.N.GORDIANO ET AVIOLA COS. KAL.IVL. M. VLP. ASPADIVS I ::::: L. VICTOR MISSI HON. MISSIONE EX SIGNIFF. LEG. XXX V.V. FAVSTINO ET RVFINO COSS SACRVM C. SEXTILIVS LEPIDVS VET LEG. XXX V.V PRO SE ET SVIS V. S. L. L. M. BRITTIS L. VALERIVS SIMPLEX MIL. LEG. XXX V.V V. S. L. M. TREVIRIS T. PATERNIVS PERPETVS sic CORNICVLAR LEG. LEG XXX V.V. L.M QVADRV ::::: ::: FLAVIN ::: SEVERV ::::: VET.LEG.X :::: V.V. TEMPLVM CVM ARBOR CONSTITVIT V. S. L. M.
Zyn opvolger Hadrianus heeft insgelyks, kort na zyne verheffing tot de keizerlyke waardighed, by het bezoeken der Romeinsche landen langs den linker Rhynoever, eenigen tyd in Neder-Germanie doorgebragt, om de legerplaatsen, voormaals door Drusus ter verzekering van den Rhynstroom opgeregt, te bezien en te verbeteren, en om onder de legioenen, aldaar gelegerd, de oude krygsoefening te doen herleven (Spartianus, in Hadriano cap. 10). (45)
Onder Antoninus Pius schynen geene invallen in Gallie door de volken, die over den Rhyn oonden, te zyn ondernomen. Doch uit een opschrift op eenen brok steens, te Nymegen opgedolven, blykt, dat, even als onder Trajanus, ook onder het gebied der Antoninen aan het herstellen der heirbanen of openbare wegen alhier (46) de hand gehouden is. Alstoen is ook het twee en twintigste legioen naar den Gallischen Rhynoever gezonden.
Didius Iulianus, bevelhebber dezes twee en twintigste legioens, en gebiedende het krygsleger aan den Rhynoever van wege M. Aurelius Antoninus, onmiddelyk opvolger van Antoninus Pius, dreef de Catten, Cauchen en andere overrhynsche Germanen, die over den stroom getrokken waren, te rug (Capitolinus, in M. Aurelio Antonino cap. 8; Spartianus, in Did. Juliano cap. 1). Marcus Aurelius eigende zich deze overwinningen toe, en nam den naam van Germanicus aan, waar van getuigen eenige trotsche opschriften (47) op gedenkpenningen. Hy liet ook het dertigste legioen Antoniniana noemen. Iulianus was voor dezen dienst met het Burgemeesterschap beloond, en het landvoogdelyk bestuur van Neder-Germanie werd hem vervolgens opgedragen. Na de geweldige dood van Helvius Pertinax zag men hem verheven tot de keizerlyke waardigheid. In den omtrek der legerplaatsen, byzonderlyk aan den Hollendoorn in het Rykswald, en elders, zyn veele gebakken vloersteenen en pannen gevonden met de woorden SUB DID.IVLI en SUB DID. IVL. COS.
Het XXIIste legioen, Primigenia, ook Antoninana genoemd, uit Syrie in Italie en vervolgens in Neder-Germanie aangekomen, werd te Vetera, te Bonna, en te Novesium ter bezetting gelegd. Van het zelve zyn veele vloersteenen en pannen, door de soldaten in de tigchelovens aldaar gebakken, opgedolven zynde bezegeld met LEG.XXII -LEG.XXII.PR. - LEG.XXII.PRI - LEG.XII.PRIM - LEG.XXII.PRI.V.V - LEG.XXII PR.P.F - P.P.F LEG.XXII - LEG.XXII P R P F (48) M. VETTI SATVR NINI VET. LEG XXII P. F CIVI TRIANENSI M ANTONIVS HONO RAT SANO SACRVM C. SVLPICIVS MA TVRVS > LEG XXII PR. P. F. ET COMMI LITONES LEG EIV SDEM QVI SUB EO SVNT V.S.L.M O SACRVM VEX SILLATIO LEG. XXII sic PR. QVI SVNT SVB CVRA R APRILI > V
Ten tyde van keizer Severus Alexander begon het Romeinsch Ryk tot verval te hellen. Verscheidene volken, die ter rechter zyde des Rhyns woonen, trokken in grooten aantal over de rivier, de landen der Romeinen aan dien kant aflopende. Alexander kwam hier op met een leger in Gallie, en de Overrhynsche volken de tyding zyner aankomst vernemende, gingen in haast wederom over den Rhyn, en keerden naar hunne verlatene woningen te rug (Lampidius, in Alexandro Severo pag. 375, 386).
De staat der krygsmagt onder Severus Alexander was niet dezelfde als ten tyde van keizer Augustus. De krygstucht in de legers was aanmerkelyk vervallen. Eenige legioenen waren afgedankt, en ondergestoken in de nog overige (Dio Cassius, lib. LV. pag. 564, 794). Vier derzelver, ieder uit niet meer dan vyf duizend man bestaande, bevonden zich aan den Gallischen Rhynoever, daar die te voren werd bewaard door niet minder dan acht legioenen, ieder van ruim zes duizend man, behalven de Cohorten. Het schynt ook, dat het dertigste legioen Ulpia victrix, het welk te Vetera in bezetting lag, by deze gelegenheid verandering heeft ondergaan, zynde na Severus Alexander ook Severina Alexandrina genoemd. Te Birten zyn vloersteenen gevonden met SEVER.ALEX. en LEG.XXX.V.V.S.A. VATORI TERTI NIVS VITALIS MIL. LEG. XXX V. V. S. A. LIB. PRAEF. PRO SE ET SVIS V. S. L. M. VI KAL MAIAS LVPO ET MAXIMO COSS. SALVTE IMP. SEVERI ALEXANDIRI AUG. DEO sic APOLLINI DYSEROLUS OLO DE MILITES LEG XXX V. V. P. F SVB CVRA AGENT. T. F APRI COM MODIAN LEG. AUG. P. P. T CANNVTI MODESI LEG LEG. SEPT. MVCATRA IMAC. ET SEPT. GALLVS ET SEPT. MVCATRA SEPT. DEOSPOR. ET SEPT SAMMVS ET SEPT. MVCATRA CANDIDATI V. S. L. M. MAXIMO II ET AELIANO COS MARTIVS VICTOR MIL LEG. XXX. V. V. SEVERIANAE ALEXANDRI P. F. V. S. L. M. AGRICOLA ET CLE MENTIANO COSS
De krygstogten door Maximinus, die Severus Alexander was opgevolgd, aan den Gallischen oever des Rhyns gevoerd, waren gelukkig. Hy bediende zich niet alleen van de Romeinsche krygsmagt, maar ook van vreemde hulpbenden, viel aan het hoofd van een magtig leger in het Overrhynsche Germanie, verwoeste het land, nam eene menigte gevangen en herstelde de rust (Eutropius, lib. IX, pag. 825). (54)
De vreemde hulpbenden, die ten dezen tyde in het Romeinsche leger aan den linker oever des Rhyns dienden, genoemde en ongenoemde, zyn kennelyk uit derzelver vreemde en naar den Romeinschen tongval gedraaide namen. Van dezen zyn ook alsnog eenige gedenkteekenen aanwezig. In den omtrek van Vetera was gelegerd de achtste Cohors Breucorum, en van dezelve zyn te Birten uitgegraven grafgesteentens van Marcinus, zoon van Surco CONIS F. BREVCV MIL. EX COH. VIII BREVC. ANN. XXXV STIP. XII. H. S. E. F. MILES EX. COH VIII BREVCORVM ANN. XXII STIP. XII H. S. E. H. T. H. GVMATTIVS GAI SIONIS F. VET. ALAE AFROR. T. P. I DOMES TICO BRATO VETERA NVS L M REGI SIVE FORTVNE sic BLESIO BVR GIONIS FIL V. S. L. M. CAES ANTO AVG COH BAET ORV P. E
Van een vleugel van Britten zyn te Sancten aan den Hollendoorn in het Rykswald, en elders, vloersteenen opgedolven met de letters VEX.BRIT. (60) MOPATIBVS SVIS M. LIBERIVS VICTOR CIVES sic NERVIVS NEG. FRV V. S. L. M. AVFANIABVS T. ALBINIVS IANVARIVS LICINIVS SERA NVS V. S. L. M. STRATIOTICVM M. VLPI HERACLETIS ¤ M. VLPI HERACLETIS TALASSEROSA DIARODONADIM M. VLPI HERACLETIS CYCNARIVMADIMP
En een evengelyk drukmerk in den jare 1671 mede aan de Winseling gevonden CLETIS MELINVM MARCI VLPI HERA ¤ MARCI VLPI HERA CLETIS DIAMYSVS CLETIS TIPINVM MARCI VLPI HERACL ETIS DIARICESAD
Ten tyde van keizer Gordianus, van Decius, en daar na van Gallienus dreigden de Franken met andere Overrhynsche Germanen eenen geduchten inval, 't zy om te rooven, het zy om woningen in een gunstiger landstreek te zoeken. Op hen behaalden zoo Decius als Gallienus groote overwinningen. Zosimus schryft dat de barbaren van den rechter oever des Rhyns door hen bedwongen zyn, (64) en Eutropius, dat de verrigtingen van Gallienus tegen dezelven zeer nuttig geweest zyn voor het Romeinsche Ryk; gelyk de gedenkpenningen ook van twee of drie overwinningen gewagen, waar van Gallienus den naam van Germanicus Maximus aannam. (65)
De overwinning op de Franken en Alemannen, door Claudius Gothicus behaald, wordt bevestigd door gedenkpenningen van dezen keizer (Trebellius Pollio, XXX tyran. cap. 2). (67) Aurelianus, bevelhebber van het zesde legioen, naderhand keizer (Vopiscus, in Aureliano cap. 7), bragt in het jaar 274 den Cauchen, Alemannen en Franken gevoelige slagen toe, (68) keizer Tacitus ondernam daar na zynen krygstogt tegen de Overrynschen met merkelyken voorspoed (in Tacito cap. 3); en Probus, tot de keizerlyke waardigheid verheven, noodzaakte de Chamaven, Franken en Alemannen hunnen behoudenis in de vlugt over den Rhyn te zoeken (in Probo cap. 13), en had het geluk hen voor eenigen tyd te sluiten. (69)
Maximianus Herculeus door Diocletianus in het jaar 281 tot Caesar benoemd, ging den Rhyn over, en het Overrhynsche Germanie zynde ingetrokken (Mamertini Panegyricus Maximiano Herculeo cap. 7), verwoeste hy des vyands land, nam een groot getal gevangen, en trok wederom naar de Gallische zyde des Rhyns. (71)
Vervolgens behaalde Constantius Chlorus, aan wien Britannie, Gallie, Spanje, en 't geen de Romeinen aan den linker Rhynkant bezaten, ter bestieringe was ten deel gevallen, eene merkwaardige overwinning op de Alemannen, Chamaven en Franken (Eumenii Panegyricus Constantio Caesari cap. 9). En Constantinus, de teugels van het Ryksbestuur aanvaard hebbende, ontving aan het hoofd van zyn leger de Franken, dreef dezelve op de vlugt, en maakte onder hen eene groote slagting (Constantino cap. 21). (72) Ook deed hy een brug over den Rhyn leggen omtrent Keulen, en zyn zoon Crispus, die onder den titel van Caesar het opperbevel in Neder-Germanie had, ondernam verscheidene togten tegen de Overrhynsche Germanen met veel voorspoed, en drong derhalve tot het afleggen der wapenen. (73)
Constans maakte, na de overwinningen van Constantinus Iunior, (74) met de Alemannen en Franken een verdrag van vreede. Maar de veldheer Iulianus, naderhand keizer, de Afvallige genoemd, door Constantius in het jaar 354 tot Caesar verklaard (Eumenius, in Panegyr. Constant. cap. 5, 6), en naar den Rhyn gezonden zynde, rukte op dezelve los, en bragt hen door kracht van wapenen tot stilstand. Evenwel schreeft Constantius zich zelven den ganschen roem van dezen veldtogt toe, zonder van den naam van Iulianus te gewagen. En wanneer de Quaden en Saliers, een byzonder soort van Franken, begonnen op te staan, dwong Iulianus dezelve zich aan hem te onderwerpen, en maakte met hen vreede op voorwaarden, die hy goedvond hun voor te schryven (Zosimus, lib. III, pag. 707). (75)
Onder Valentinianus vielen de Franken en Alemannen wederom in Gallie, en leverden veldslag in het holst van den winter, wanneer de Rhyn was toegevrozen, De Romeinsche legioenen gedroegen zich by deze gelegenheid met grooten moed. Ook verdedigden zich de Overrhynsche Volken met veel wakkerheid. De overwinning der Romeinen was dus gering. Valentinianus, vergezeld van zynen Zoon Gratianus (Amminanus Marcellinus, lib. XXVII, cap. 14, XXVIII, cap. 5, XXX, cap. 3, 7), en zyne twee legerhoofden Severus en Theodosius, versterkte op nieuw de legerplaatsen en burgten van Rhatie tot aan de zee (Orosius, lib. VII.32). Gratianus bleef aan den Rhyn met eene talryke krygsmagt een gedeelte des jaars om de Overrhynsche Volken in ontzach te houden. En Theodosius, naderhand tot keizer verkozen, sloeg de Franken en Alemannen.
Honorius te jong en te zwak zynde om de aanhoudende invallen der woeste volken te keeren, en geduurende zyne minderjarigheid door den keizer Theodosius, zynen overleden vader, het bewind der regeeringen zynde gesteld in handen van Stilico, staatsdienaar van Theodosius, werden de Romeinsche landen aan den Gallischen oever des Rhyns gewigtiger overvallen door de Franken en Alemannen, opgehitst door Stilico, die deze volken aan de Gallische zyde hadde gelokt (Orosius, lib. VII, cap. 38), ten einde door dit middel zynen zoon Eucherius tot keizer te verheffen (Gregorius Turonnensis, lib. II.9), waar toe hy ook enige legioenen, welke den Gallischen Rhynoever bewaarden, wegtrok en naar den Donaua zond. (77)
Eindelyk trokken de Franken na zoo veele vruchteloze pogingen over den Rhyn, en verkregen eenen vasten voet in Gallie, welken zy reeds ten tyde van Iulianus gezocht, en nu van Honorius bekomen hadden.
Na de dood van Honorius in het jaar 423 werd Iohannes door het leger in Italie tot Augustus verklaard. Doch Galla Placidia, dochter van keizer Theodosius, en halve zuster van Honorius, aanvaardde de regeering onder den naam van haren zoon Placidius Valentinianus.
Zoo dra Galla Placidia overleden was, verergerde de staat des Romeinschen ryks. De regeering van Pladicius Valentinianus was vol rampen (Orosius, lib.VII, cap.40; Cassiodorus, in Chron. pag.921): De orde en krygstucht onder de legioenen vernietigd, en ontelbare zwermen van allerhande volken verwoesteden van alle kanten het ryk door hunnen invallen, waardoor de bewooners van de linker zyde des Rhyns, van het Eiland der Batavieren, en van gansch Belgisch Gallie genoodzaakt werden hunne betrekkingen met de Romeinen te verlaten.
Ysselyke verwoestingen werden toen aangeregt met roven, moorden en branden, waar van getuigen de in volgende eeuwen opgedolvene dona militaria, gouden eereteekenen, en gouden munten van dien tyd, waarschynlyk de krygskassen, die men by den verhaasten aftogt van de overschot des Romeinschen legers genooddrongen werd in den schoot der aarde te verbergen. (78)
|
Terug
1. Dit artikel is ook te lezen op http://www.stilus.nl/betouw.
Terug
3. C.J.C. Reuvens, 'Levensberigten van oudheidkundigen', in: Antiquiteiten. Een oudheidkundig tijdschrift II.2 (1823), p. 287-288.
Terug
4. Een uitgebreide lijst in BWN.
Terug
1. Het gedeelte van Belgisch Gallie langs den linker oever des Rhyns had den naam van Germania cisrhenana aangenomen, in superior en inferior of prima et secunda Germania onderscheiden.
Terug
29. Gedenkpenningen van Domitianus in goud hebben op de keerzyde GERMANICUS COS.XIIII, andere COS.XV en COS.XVI, de keizer in een zegewagen met vier paarden bespannen. In zilver op de voorzyde IMP.CAESAR DOMITIANUS AUG. GERMANIC. Op de keerzyde P.M.TR.POT.IIII.IMP.VIII.COS.XI. In koper, op de keerzyde DE GERM. andere met GERMANIA CAPTA, en een zegeteeken met gebondene gevangens.