Zadok

Zadok, zoon van Ahitub, voor het eerst genoemd in de passage 2Sm 8, 15-18, in samenhang met een aantal hoge beambten die door David worden aangesteld als deze koning is geworden over heel Israël. Z. wordt priester; 2Sm 20,25 herhaalt deze benoeming. Volgens 2Sm 15, 24-29 speelt Z. een rol bij de vlucht van David voor Absalom; hij draagt samen met Levieten de ark van het verbond. David wil niet op deze wijze begeleid worden en daarom zendt hij Z. terug naar de stad met de opdracht berichten over het optreden van Absalom over te brengen. De koning, die Z. een ziener noemt, wacht op bericht.

Uit de rol die Z. speelt bij dit gebeuren blijkt zijn belangrijke betekenis en die wordt bevestigd door de genealogie van Z. die we aantreffen in 1Kr 5, een afstamming die teruggaat op Aäron. Hieruit begrijpen we de teksten van Ezechiël (40,46; 44,15v; 48,11) die aan de nazaten van Z. een blijvende positie in de tempel toekennen, door de profeet verklaard uit de trouw van de Z.-ieten aan de dienst bij het altaar toen heel Israël was afgedwaald.


Lit. H. Rowley, Z. and Nehustan (JBL 58, 1939, 113-141). Id. Meichizedek and Z. (in Festschrift Bertholet, Tübingen 1959, 461-472). J. Mauchline, Aaronite and Zadokite Priests. Some reflections on an old problem (Transactions Glasgow University Oriental Society 21, 196 -1966, 1-11). [Beek]


Afkortingen Lijst van Namen