Orante, figuur in gebedshouding, meestal een staande gestalte met de binnenkant van de handen omhoog geheven. Het is een in de oudchristelijke kunst dikwijls voorkomend motief, dat voorgangers heeft in de profane kunst. De o. komt bij de christenen in catacombenschilderingen en op sarcofagen voor, steeds in verband met grafkunst, en is dikwijls vergezeld van een gebedswens voor de dode of een bede om de voorspraak van de gestorvene voor de achtergeblevenen. Op profane voorstellingen vindt men de o. op munten sedert Traianus en als standbeeld sedert het begin van de keizertijd: een voorstelling van de gepersonifieerde pietas (aldus Klauser).
Lit. H. Leclercq, Orant (DAL 12, 2291-2322). - Id., Manuel
d'archéologie chrétienne 1 (Paris 1907) 153-155. - W. Neuss,
Die Oranten in der christlichen Kunst (Festschrift P. Clemen,
Bonn 1926, 133-135). Th. Klauser (Jahrbuch für Antike und
Christentum 2, 1959, 115-145; 3, 1960, 112-133). G. A. Wellen,
Theotokos (Utrecht/Antwerpen 1960) 165-176. [Bartelink]