Aegeïsche Zee (Αἰγαῖον πέλαγος
of Αἰγαῖος πόντος,
latijn Mare Aegaeum of Aegaeum; over de naam
Aegeus)
heet het gedeelte van de Middellandse Zee
dat zich uitstrekt tussen het Balkan-schiereiland en
Klein-Azië en in het zuiden begrensd wordt door de
lijn Rhodus, Creta, Cythera. De grootste lengte
(noord-zuid) bedraagt ca. 670 km, de breedte gemiddeld
ca. 300 km. De kusten van de A. zijn gunstig
geleed en bezitten talloze baaien en natuurlijke havens.
De zee wordt in een groot aantal bekkens verdeeld
door de vele eilanden en eilandengroepen:
de Cycladen (ten zuidoosten van Attica en Euboea),
de noordelijke Sporaden (ten noordoosten van
Euboea) en de zuidelijke Sporaden of Dodecanesus.
Deze eilanden zijn in bouw een voortzetting van
het vasteland en zij bevorderden, wker in de oudste
tijden, de ontwikkeling van de scheepvaart ter zee.
De bodem van de A. vormt een reeks van dalen en onderzeese ruggen en is nog steeds aan vulkanische veranderingen onderhevig. De diepte is in het algemeen groot, maar varieert sterk (max. volgens recente peilingen 3411 m ten noorden van Creta). De getijden zijn zwak. Aan de westkust overheerst een zuidelijke, aan de oostkust een compenserende noordelijke stroom. 's Zomers waait de wind dikwijls langdurig uit noordelijke richtingen (etesiën) en wakkert soms tot stormkracht aan; in het winterhalfjaar, dat zeer stormachtig is, zijn de windrichtingen zeer uiteenlopend en lag in de Oudheid de scheepvaart vrijwel stil. Langs de kusten waait gewoonlijk overdag een zeewind,'s nachts een landwind.
De betekenis van de A. als verbindingsweg tussen
Azië, Afrika en Europa kan moeilijk overschat
worden.
Lit. A. Philippson/E. Kirsten, Die griechischen Landschaften
4 (Frankfurt a. M. 1959). Archipelagus, die Inselwelt der
Ägäis. Eine Bildmonographie (Hamburg 1961). [Nuchelmans]