Augusta. Het gesubstantiveerde vrouwelijk van het
latijnse adiectivum augustus (gezegend, heilig,
eerbiedwaardig) werd gebruikt als eretitel van
keizerinnen en als naam van vele door
Augustus of andere kiezers gestichte steden. Van
deze waren de belangrijkste:
(1) Augusta Emerita, hoofdstad van de romeinse provincie Lusitania, op de noordelijke oever van de Anas (thans Guadiana), ca. 250 km van de Atlantische kust; thans Mérida. De stad werd als romeinse kolonie van veteranen gesticht in in 25 vC in opdracht van keizer Augustus door de legaat Publius Carisius. Met de provincie Baetica ten zuiden van de Anas was A., dat een belangrijk knooppunt van wegen was, sinds Traianus verbonden door een nog bestaande brug van 60 bogen, een van de langste van de romeinse wereld (792 m).
De stad overtreft thans nog alle steden van Spanje in
rijkdom aan romeinse monumenten; vrij goed bewaard
zijn het circus, het amfitheater, het indrukwekkende,
door Agrippa aangelegde,
door Hadrianus gerestaureerde theater (foto links), twee aquaducten - Los
Milagros (37 pylonen van 25 m hoogte over een afstand
van 830 m) en San Lázaro - en de boog van
Traianus. Het plaatselijke museum bevat vele in A.
en omgeving gevonden sculpturen, mozaïeken en
inscripties.
Reeds in het begin van de 3e eeuw was er in A. een
christengemeente.
Lit. A. Garcia y Bellido (EAA 4, 1035-1037)- J. R. Mélida, Mérida (Barcelona 1929).
(2) Augusta Praetoria Salassorum, stad in het uiterste noordwesten van Italië, gelegen op de linkeroever van de Duria maior (thans Dora Baltea) 80 km hemelsbreed ten noorden van A. Taurinorum (Turijn); thans Aosta. In 24 vC liet keizer Augustus op de plaats waar zijn legaat Terentius Varro Murena tijdens de onderwerping van de Alpenstam der Salassi een versterkt kamp had laten aanleggen, een kolonie van 3000 praetorianen vestigen. Deze beheerste de oostelijke toegangswegen tot de Grote en de Kleine Sint-Bernhard, maar heeft zich nooit tot een grote stad ontwikkeld.
Het huidige
Aosta herinnert nog in vele opzichten aan het antieke
A. Het grondplan (ca. 720 x 560 m) en het regelmatige
stratennet zijn in wezen gelijk gebleven, de
oude muren staan, met enkele vestingtorens en de
grote Porta Praetoria, nog vrijwel geheel overeind,
belangrijke overblijfselen van romeinse bouwwerken
trekken de aandacht: bij de dom de resten van het
forum met een grote
cryptoporticus en een tempel,
in het noorden van de stad het nog niet systematisch
onderzochte amfitheater en het schitterend gelegen
theater, waarvan de geweldige zuidmuur de
lotgevallen der eeuwen heeft overleefd (foto hiernaast), en ten
noordoosten van de stad op de Via S. Anselmo de
interessante triomfboog van Augustus.
Vlak bij Aosta bevindt zich een bijzonder aquaduct, nu gebruikt als brug.
(5) Augusta Treverorum, belangrijke stad aan de rechteroever van de Mosella (Moezel), 135 km ten zuiden van Colonia Agrippinensis (Keulen); thans Trier. Kort na de onderwerping van de Treveri (55-52 vC) legden de Romeinen in de nabijheid van een nationaal heiligdom van deze stam een castellum aan. Dit werd ca. 15 vC door keizer Augustus uitgebreid tot de stad A., die waarschijnlijk tijdens Claudius (41-54) de status van colonia ontving. Hier zetelde sinds ca. 85 de procurator Belgicae ei duarum Germaniarum, terwijl de stadhouders van Belgica, Germania superior en Germania inferior resp. in Durocortorum (Reims), Mogontiacum (Mainz) en Colonia Agrippinensis (Keulen) resideerden. A., dat een belangrijk knooppunt van wegen was, waar de handel tussen Gallië en het Rijnland zich concentreerde en waar zich weldra vele industrieën vestigden, kwam spoedig tot grote bloei. De tegenkeizer Postumus (259-268) maakte het tot hoofdstad van zijn rijk van het Westen, een voorbeeld dat niet lang daarna gevolgd werd door de hulpkeizers Maximianus (285-292) en Constantius Chlorus (292-306). Sindsdien bleef A. tot het eind van de 4e eeuw hoofdstad van de praefectura Galliarum, die Brittannië, Gallië en Spanje omvatte, en keizerlijke residentie. In 406 werd het 'tweede Rome' door de Vandalen, in 409 en 413 door de Franken veroverd, die er zich kort daarna definitief vestigden.
Trier is ten noorden van de Alpen de stad met de meeste romeinse monumenten; aandacht verdienen vooral:
1. Belangrijke resten van het amfitheater,
dat ca. 100 nC gebouwd werd tegen de Petrisberg ten oosten
van de oude stad en 20.000 toeschouwers kon
bevatten (diameters 75 en 50 m).
2. Resten van de in de 2e eeuw aangelegde z.g. Barbara-thermen, op de hoek van de huidige Sudallee en Friedrich Wilhelmstrasse.
3. De Aula Palatina,
gewoonlijk Basilica genoemd,
in de Palastgarten; deze enorme keizerlijke ontvangsthal
(56 x 27,5 m) maakte deel uit van het
paleis dat keizer Constantijn
in het begin der 4e
eeuw liet bouwen; zij is geheel in de oorspronkelijke
staat hersteld en doet thans dienst als protestantse
kerk; onder het gebouw, waarvan ook de teruggevonden
centrale verwarmingsinstallatie getuigenis
aflegt van het technische kunnen der Romeinen, zijn
interessante resten van straten en huizen uit de periode
vóór Constantijn aan het licht gekomen.
4. De ruïnes van de z.g. Kaiserthermen, eveneens uit het begin der 4e eeuw, een reusachtig complex (260 x 145 m), waarvan het caldarium en de ondergrondse verwarmingsinstallaties nog de bewondering der bezoekers wekken.
5. De z.g. Römerbrücke over de Moezel, aangelegd in de 4e eeuw ter vervanging van een oudere houten brug; van de zeven pijlers zijn er vijf uit de Oudheid.
6. De bekende Porta Nigra, de noordelijke stadspoort,
die in de eerste helft van de 4e eeuw werd gebouwd
als onderdeel van de bijna 6,5 km lange en
7,5 m hoge stadsmuur uit dezelfde tijd; het imposante
36 m brede bouwwerk, dat zijn naam dankt
aan de zwart geworden zandsteen waaruit het is
opgetrokken, bestaat uit twee halfronde, ruim 29 m
hoge torens van drie verdiepingen en daartussen
een dubbele poort met daarboven twee weergangen.
In het dal van de Altbach zijn, niet ver van amfitheater
en Kaiserthermen, de sporen ontdekt van een
groot tempelcomplex waarvan de oorsprong in de
voorromeinse tijd ligt.
De opgravingen in Trier en omgeving worden nog steeds voortgezet. Het Landesmuseum is zeer rijk aan prehistorische, romeinse (o.a. het z.g. wijnschip van Trier, veel mozaïeken en voorwerpen van kunstnijverheid) en frankische vondsten. Sommige wijnkelders onder de stad dateren uit de romeinse tijd; reeds toen was de moezelwijn beroemd.
Het christendom schijnt in Trier reeds in de 2e eeuw
doorgedrongen te zijn. Als eerste bisschoppen worden
genoemd Eucharius (ca. 250), Valerius, Maternus
en Agricius. Ook aan oud-christelijke resten is
de stad rijk: de kern van de dom is de apsis van een
basilica uit de tijd van Constantijn, op de plaats van
de tegenwoordige Liebfrauenkirche naast de dom
lag een tweede basilica, die met de eerste door een
baptisterium verbonden was. In A. verbleef
Athanasius
als balling, Hieronymus
bezocht er de hogeschool
en Ambrosius
werd er geboren.
Lit. R. Rau (PRE 6 A, 2320-2353). - D. Krencker, Das römische Trier (Trier 1923). G. Kentenich, Trier. Seine Geschichte und seine Kunstschätze² (1933). S. Loeschcke, Frühchristliche Denkmäler aus Trier (Rheinischer Verein für Denkmalpflege und Heimatschutz 29, 1936. 91-145). H. Koethe, Die Trierer Basilika (Trierer Zeitschrift 1937, 151-179). E. Gose/ L. Hussong/W. Jovy/S. Loeschcke, Der Tempelbezirk im Altbachtale zu Trier (Berlin 1938). W. Reusch, Augusta Treverorum (Trier 1954). Id. Die Ausgrabungen im Westteil der Trierer Kaiserthermen. Vorbericht über die erste Grabungskampagne 1960/1961 (Germania 42, 1964, 92-126). Th. Kempf, Die vorläufigen Ergebnisse der Ausgrabungen auf dem Gelände des Trierer Domes (ib. 29, 1951, 47-58). Id., Untersuchungen und Beobachtungen am Trierer Dom 1961 bis 1963 (ib. 42, 1964, 126-141). H. Cüppers, Die Trierer Römerbrücken (Mainz 1969). K. Krämer, Die frühchristlichen Grabinschriften Triers (ib. 1974). R. Schindler e.a., 100 Jahre Landesmuseum Trier (ib. 1979).
(6) Augusta Vindelicum
of Vindelicorum, hoofdstad van
de romeinse provincie Raetia, gelegen in het huidige
Beieren op de plaats waar Wertach en Lech
samenvloeien, ca. 35 km ten zuiden van de Donau;
thans Augsburg. De stad
werd omstreeks het begin der christelijke jaartelling
op een strategisch belangrijk punt - het noordelijke
eindpunt van de Via Claudia Augusta over de Alpen
- gesticht als militaire basis voor de expedities
van Tiberius en
Drusus
tegen de Alpenvolken. Onder
keizer Tiberius werd A. residentie van de stadhouder
van Raetia, in 122 nC verkreeg het de status
van municipium. Dat de stad rijk en welvarend was
- Tacitus, Germania 14, spreekt van een splendidissima
colonia - blijkt uit de opgravingen, die onder
meer resten van thermen en talrijke fragmenten van
muurschilderingen en sculptuur aan het licht hebben
gebracht.
Lit. Augusta 955-1955. Forschungen und Studien zur Kultur und Wirtschaftsgeschichte Augsburgs (München 1955). K. Parlasca, Römische Wandmalereien in Augsburg (Materialhefte zur Bayerischen Vorgeschichte 7, Kallmunz 1956). Opgravingsverslagen in Germania 1953vv. [Nuchelmans]