Cyprus (Κύπρος), na Sicilië
en Sardinië het grootste
eiland (oppervlakte 9284 km²) in de Middellandse
Zee, gelegen 65 km ten zuiden van Cilicië en 96 km
ten westen van Syrië. De zuidzijde
van het eiland wordt gevormd door het Trogodusmassief,
het centrale gedeelte bestaat uit een vlakte,
de Messaoria, de noordzijde wordt afgesloten door
een lange keten, de Cerynia. De voornaamste steden
waren aan de noordkust Soli en Lapethus, op de
oostkust Salamis,
op de zuidkust Citium,
Amathus en Curium, op de westkust
Paphus, en
in het binnenland Idalium.
(I) Bevolking. De oerbevolking bestond uit Eteocypriërs, die in de klassieke tijd vooral in Amathus en omgeving woonden. Daarvan getuigen enkele inscripties (7e-3e eeuw vC) in syllabenschrift in een onbekende taal. Achaeïsche invallen schijnen in de late bronstijd (1600-1050) begonnen te zijn; men spreekt van de 'aegeïsch-myceense kolonisatie'. Het bestaan van het Arcado-cyprisch steunt de opvatting dat C. vanuit de Peloponnesus gekoloniseerd is. De Pheniciërs zijn eerst in de 10e eeuw vC of later op het eiland gekomen en hebben zich vooral in Citium en Idalium gevestigd.
(II) Geschiedenis. De oudste vondsten gaan terug tot het midden van het zesde millennium vC. Tijdens de volgende facies, het neolithicum Ib (ca. 5200 vC), werd voor het eerst de pottebakkerskunst toegepast. Na een lacune van twee millennia zijn de laatste fasen (3200-2600) van de neolithische ceramiek te volgen. De chronologie van de bronstijd valt nagenoeg samen met die van het aegeïsch gebied en door zijn kopermijnen - de naam koper komt van C;. werd het eiland in deze periode zeer welvarend. Na de aegeïsche kolonisatie deden de 'zeevolkeren' ca. 1200 invallen en plunderden C. ten dele; er wordt gesproken van een tocht van Atarisjas van de Achijawa tegen Alasjia (de oude naam van C.?; vgl. Gn 10, 4). In de periode 1000-700 vC werden de negen voornaamste steden door koningen bestuurd. Deze stadsvorsten onderwierpen zich aan de Assyriërs ten tijde van Sargon II, zoals blijkt uit de stele van Citium (707 vC). Van 667 tot ca. 560 was C. weer zelfstandig. Onder Amasis (2) was het tijdelijk egyptisch. Na diens dood behoorde het als deel van de vijfde satrapie tot het perzische rijk. In 499/8 kwamen een aan tal steden in opstand, doch zij werden spoedig weer onderworpen. In de slag bij Salamis streden de Cyprioten dan ook aan de zijde van Xerxes. Nadien (478) kreeg C. voor ca. een decennium de vrijheid. Ook het optreden van Cimon miste zijn uitwerking, want ondanks de griekse zege (450) bleef het eiland overwegend perzisch. Euagoras steunde samen met Artaxerxes II Athene in zijn strijd tegen Sparta (na 395), maar na de vrede van Antalcidas probeerde hij door een opstand de onafhankelijkheid te bevechten.
Tijdens het hellenisme bleef C. met een onderbreking (107-89) onder de Lagiden, die een strateeg over het eiland aanstelden. Rome eiste in 58 vC het eiland voor zich op in ruil voor steun aan Ptolemaeus XII. Aanvankelijk behoorde C. met de hoofdstad Salamis tot de provincie Cilicia, maar het werd in 47 vC weer bij Egypte gevoegd. Na Actium vormde C. een aparte provincie, eerst keizerlijk (na 27 vC), later (na 22 vC) senatoriaal. De bond van 15 steden bleef bestaan. Van de oudste christengemeente onder Barnabas wordt Hand 11,19vv melding gemaakt. Nadat de joden in 116/7 nC in opstand waren gekomen, werden ze door Hadrianus van het eiland verdreven. Na de nieuwe rijksindeling van Diocletianus maakte C. als consulaire provincie deel uit van de dioecesis orientis. Salamis, dat na de verwoesting door aardbevingen was vervangen door Paphus, werd als Constantia herbouwd door Constantius II.
(III) Kunst. Terwijl C. in het neolith:cum en in de vroege bronstijd (2500-1900) beïnvloed werd door Klein-Azië en Syne, namen daarna de betrekkingen toe met de aegeïsche wereld en Egypte. Myceense invloeden blijven lang in de ceramiek merkbaar. Vanaf ca. 900 vC begon met de geometrische tijd een eigen, vertraagde, artistieke ontwikkeling, die zich kenmerkt door de versmelting van oosterse, ionische en phenicische elementen; deze verstarden op den duur tot een duidelijk provinciaal archaïsme, wat vooral in de beeldhouwkunst tot uiting komt. Van het helleniseringsproces onder Euagoras zijn slechts geringe sporen over. Na het einde van de 4e eeuw vC losten de eigen kunstvormen zich geleidelijk op in de smeltkroes van het hellenisme. Van de architectuur zijn vooral het paleis van Voeni (5e eeuw vC) en de vele grafkamers vermeldenswaard. Grote bouwactiviteit is vanaf de 3e eeuw vC waar te nemen in Salamis, Paphus en Idalium. De eredienst van Aphrodite te Paphus en Amathus genoot grote bekendheid; het heette dat de godin op C. geboren was.
(IV) Systematische opgravingen zijn vooral in de
laatste decennia ondernomen en hebben de kennis
van alle periodes op C. sterk doen toenemen. De belangrijkste
vindplaatsen zijn Chirokitia, Sotira, Salamis,
Enkomi, Ktima, Curium, Paphus en Voeni. Als
de voornaamste verzameling van cyprische oudheden
geldt die van Di Cesnola, thans in het Metropolitan
Museum te New York. Rijk is ook het museum te Nicosia.
Lit. E. Oberhummer (PRE 12, 59-117). P. Bocci (EAA 2,628-643).
ad (I): O. Masson, Les inscriptions chypriotes syllabiques
(Paris 1961). R. P. Charles, Le peuplement de Chypre dans
l'antiquité (Paris 1962).
ad (II): S. Casson, Ancient C. (London 1937; franse vertaling:
Chypre dans l'antiquité, Paris 1939). G. Hill, A History of C.
1-4 (Cambridge 1940-1948). F. G. Maier, Cypern (Stuttgart
1964).
ad (III): E. Gjerstad, Studies on Prehistoric C. (Uppsala
1926). E. Gjerstad e.a., The Swedish C. Expedition 1-4
(Stockholm 1934-1962). E. Sjöqvist, Problems of the Late Cypriote
Bronze Age (ib. 1940). P. Dikaios, Khirokitia (Oxford 1953).
C. F. A. Schaeffer, Enkomi-Alasia (Paris 1952). P. Aström,
The Middle Cypriote Bronze Age (Lund 1957). P. Dikaios,
Sotira (Philadelphia 1961). H. Catling, Cypriote Bronze
Work in the Mycenaean World (Oxford 1964). V.
Karageorghis, Nouveaux documents pour l'étude du Bronze
récent à Chypre (Paris 1967).
ad (IV): Jaarverslagen van de opgravingen van V.
Karageorghis in Bulletin de Correspondance Hellénique 82 (1958) en
w. Id., Ten Years of Archaeology in C. 1953-62
(Archäologischer Anzeiger 1963, 498-601). - J. Myres, A Handbook to
the Cesnola Collection (New York 1914). P. Dikaios, A Guide
of the C. Museum (Nicosia 1961). [J. A. de Waele]