Hissar (Tepe), een ruïneheuvel 3 km ten zuidoosten
van de iraanse stad Damghan, waarvan de overblijfselen
ingedeeld worden in de perioden IA-C,
IIA-B en IIIA-C. In alle fasen is de nederzetting ongeveer
200 m lang en bestaat uit kleine huizen van
pisé of kleitichels gebouwd, met rechthoekige vensters
en ingangen (I), steunberen, woonkeukens,
slaapplatformen (II), gepleisterde vloeren en wanden
(III). Het aardewerk van H. I en II - dat, behalve
in IA, op het wiel gedraaid is - vertoont in vorm en
decoratie zeer grote overeenkomst met dat van
Sialk III. Het is beschilderd met eenvoudige geometrische
motieven, afbeeldingen van watervogels,
gazellen, luipaarden, mensen, etc., herhaaldelijk in
rijen rond de voetschalen gerangschikt In II zijn de
dierefiguren vaak zeer gestileerd afgebeeld. In H. II
komt ook het z.g. 'Gray ware' voor, bekend o.a. uit
Tureng Tepe. Het aardewerk van H. III is voor een
groot deel weer met de hand gemaakt; de schalen,
kommen, potten op (hoge) voet van I en II komen
niet meer voor, flesvormen zijn nu erg in de mode,
evenals vaasvormen en getuit aardewerk. Als decoratie
wordt vaak 'pattern burnishing' toegepast.
Naast 'Gray ware' wordt in deze periode ook het
z.g. 'Red ware' aangetroffen.
Hoewel H. IA, dat omstreeks 4000 vC moet zijn gegrondvest, mede door de vuursteeninventaris nogal neolithisch aandoet, worden er al koperen voorwerpen aangetroffen, o.a. drie gegoten dolken en spelden met een konische kop. In de jongere perioden is het gebmik van koper zeer in zwang. Ook zegels komen in de vroegste periode al voor, eerst kegelvormig en doorboord, veelal uit (kalk)steen gesneden, later meestal van koper. Geometrische motieven zijn in zwang. In H. IIIB behoren drie rolzegels, waarvan één met een afbeelding van een strijdwagen.
Binnen het bereik van de nederzettingen zijn vele
graven gevonden (144 in I, 429 in III). In periode
H. I zijn de doden in de z.g. Hockerpositie begraven,
op de rechterzijde met de schedel in het nw of zw.
Later wordt deze wijze van begraven verlaten en
worden de doden bijgezet zonder een voorkeur voor
een bepaalde richting. Opvallend is het kleine aantal
vrouwegraven. Naast de vele gouden en zilveren
sieraden die in de graven worden aangetroffen vooral
in III - moeten de kralen genoemd worden,
die in alle perioden in groten getale de lichamen van
de overledenen sierden. Hierbij worden vaak kostbare
materialen toegepast, zoals goud, zilver, lapis
lazuli, kristal, turkoois en geëtst kornalijn - dit wijst
op betrekkingen met de Indus-vallei-cultuur, die ook
omstreeks 1800 vC tot een einde kwam.
Lit. E. F. Schmidt (Mus. Journal Univ. Pennsylvania 23,
1933, 325vv). Id., Excavations at Tepe Hissar Damghan
(1935).
[Brandt]