Jericho

kaartJericho (hebr. jerihō, misschien verband houdend met jārēah = maan, en dan een stad waar vroeger de maangod vereerd werd; gr. Ἱεριχοῦς) lag oorspronkelijk op de plaats van de ruïneheuvel tell es-sultān in de vallei van de Jordaan. De stad had haar welstand te danken aan de bron 'ēn es-sultān, die een oase bevloeide, waarin palmen konden groeien. Daarom heet J. ook Palmenstad (Dt 34,3; Ri 3,13; 2Kr 28,15). Ten zuidwesten van dit J. liet Herodes de Grote een paleis en een nieuwe woonplaats bouwen, aan de oever van de wādi el-qelt. Meer naar het oosten bouwden de kruisvaarders een stad op de plaats waar men het huidige J. kan vinden.

In de bijbel is J. in de eerste plaats bekend door verhalen, die in het boek Jozua zijn bewaard. Hier zou de hoer Rachab gewoond hebben toen zij de verspieders gastvrij opnam en daarvoor privileges bedong wanneer de Israëlieten de stad hadden veroverd. De verovering zelf geschiedde volgens het verhaal doordat de Israëlieten in kringen rondom de stad trokken; na een zevenmalige omgang werden de bazuinen geblazen en stortten de muren ineen (Joz 2 en 6). Daarna speelt J. een rol in de geschiedenissen rondom Elia en Elisa (2Kg 2) omdat hier in hun tijd een gemeenschap van 'profetenzonen' was gevestigd. Het NT vermeldt J. als woonplaats van de tollenaar Zacheüs (Lc 19,1-5). Hier genas Jezus volgens Mc 10,46-52 de blinde Bartimeüs en volgens Mt twee blinden (20,29-34).

Door de opgravingen in tell es-sultān is de historiciteit van de verhalen in Jozua niet bevestigd, maar wel kwam men tot de verrassende ontdekking dat J. reeds ca. 6800 vC een stad is geweest. Zo kan men J. thans de oudste en diepst gelegen stad van Kanaän noemen. Na voorbereidend werk van opgravers in 1868 (Chr. Warren), 1907-1909 (E. Sellin en C. Watzinger) en van een engelse expeditie onder leiding van J. Garstang (1930-1936) is het onderzoek op een streng wetenschappelijke basis voortgezet door Kathleen Kenyon en haar staf tussen 1952 en 1958. Verrassend was in 1953 de ontdekking van mensenschedels, zonder onderkaak, voorzien van gezichtsmaskers in klei. De oudste lagen van de stedelijke cultuurperiode werden onderscheiden in A (met huizen met rond grondvlak) en B (iets jonger met huizen met vierkant grondvlak). Daaronder werden sporen gevonden van bewoning door nomaden. De bouwgeschiedenis van J. is uiterst gecompliceerd als gevolg van verwoestingen door rampen, oorlogen en restauraties. Tussen 1550 en 1400 heeft de stad nauwelijks bestaan, maar tussen 1400 en 1300 moet er een opbloei zijn geweest. Over de periode van de verovering van het land door de Israëlieten geeft de archeologie geen opheldering. Wel is er nog aardewerk gevonden dat gedateerd moet worden tussen 900 en 600.

Lit. K. Kenyon, opgravingsrapporten in PEQ 1952vv. Id., Excavations at Jericho I. The Tombs excavated in 1952-54 (London 1959). Id., Excavations at Jericho II. The Tombs excavated in 1955-58 (London 1965). M. Wheeler, Muren van Jericho (Zaandijk 1958). K. M. Kenyon, Jericho, cultuurgeschiedenis van Palestina tot aan de komst van Jozua (Leiden 1959). H. J. Franken, Tell es-sultan and O.T. Jericho (OTS 14, 1965, 189-200). [Beek]


Afkortingen Kaart