Malatya (hethitisch: Maldiya, assyrisch: Milidia of
Meliddu), provinciehoofdstad die de vruchtbare
vlakte (grieks Melitene) ten westen van de Eufraat
en ten noorden van de ertsrijke Taurus beheerst.
Gedurende het hethitische keizerrijk wordt Maldiya
o.m. vermeld als één van een groep steden en districten
aan de Eufraat die door 'ouderen' werden bestuurd
en onder het hethitische keizerrijk ressorteerden,
maar door een zekere Mitas van Pahhuwa werden
bestookt. De ruïnes daarvan, nu bekend als
Arslantepe, zijn omgeven door een versterking met
ingebouwde trap die toegang geeft tot een bron.
Deze werd waarschijnlijk pas in neo-hethitische tijd verwoest (C 14-monsters - 885 vC met een marge van 70 en 845 vC met een marge van 60 - geven met de boomringcorrectie: 969 vC met een marge van 70 en 968 vC met een marge van 60).
In neo-hethitische tijd (ca. 1113-712 vC) was Milidia hoofdstad van een luwisch koninkrijkje, in het midden van de 8e eeuw vC schatplichtig aan Urartu, daarna aan Assyrië. In 712 vC maakten de Assyriërs een einde aan de onafhankelijkheid van Meliddu, maar in 675 vC werd het assyrische gezag al weer aangevochten.
Nadat de herbouwde versterking opnieuw verwoest of afgebroken was werd, nog steeds met gebruikmaking van trap en bron, een nieuwe versterking aangelegd. De stenen leeuwen die de nieuwe poortdoorgang flankeerden dragen de naam van koning Halpasulupi, zoon van Walaruwanti, van wie ook een jachtreliëf bekend is. De orthostaten ter weerszijden van de leeuwen zijn versierd met reliëfs waarop men koning Sulumeli en zijn vrouw plengoffers ziet brengen voor een aantal goden. De iconografie van deze godsdienstige voorstellingen is nog geheel in de traditie van het hethitische keizerrijk. Naar de stijl te oordelen moet echter al dit beeldhouwwerk tussen 950 en 830 vC zijn ontstaan en kan er geen verband zijn met koning Sulumeli die zich in 738 vC aan Assyrië onderwierp.
In de leeuwenpoort stond eens ook het kolossale
standbeeld van een der laatste koningen met een
rozetten-haarband om het hoofd opgesteld. Een
'grafaanleg' bewijst dat het nog na de verwoesting
van Milidia vereerd werd.
Lit. L. Delaporte, Ma1atya-Ars1antepe 1. La porte des lions
(Paris 1940). S. M. Puglisi e.a., Malatya 1 (Orientis Antiqui
Collectio 3, Rome 1964). Id., Missione Archeologica Italiana
a Malatya (Or. Ant. 7, 1968, 127-132). W. Orthmann, Untersuchungen
zur späthethitischen Kunst (Saarbrücker Beiträge
zur Altertumskunde 8, Bonn 1971).
[van Loon]