Pompeji (Πομπήιοι, Πομπηία; latijn Pompeii),
oskische
stad in Campanië,
op een lavarug gelegen
aan de Sarnus bijna 9 km ten zuiden van de
Vesuvius.
Zij werd bedolven bij een uitbarsting van deze
vulkaan op 24 augustus 79 nC.
(I) Door zijn gunstige ligging aan de rivier kon P. zich al vroeg ontwikkelen tot stapelplaats van Nola, Nuceria en Acerrae. Reeds in de 8e eeuw vC kwam het in contact met griekse kustkolonies als Cumae en Neapolis, zoals vondsten van aardewerk en bronzen aantonen. In de 7e eeuw kwam, uitgaande van Capua en Nola, daarnaast ook de etruskische invloed naar voren.
Tegen het eind van de 5e eeuw drongen de Samnieten,
die in 432 Capua
en in 421 Cumae bemachtigden,
ook ten zuiden van de Vesuvius door. Uit
munten blijkt dat P. lid was van een liga, waarvan
Nuceria het hoofd was. De voornaamste magistraat
was de meddin tuticus; daarnaast kende de stad
ook quaestores en aediles, alsmede een kombennion
(raad of volksvergadering). Landbouw en handel
schonken haar grote voorspoed. De italische periode,
die in Zuid-Italië vrij homogeen is, zoals uit
stratenplan en van kalksteen gebouwde huizen en
tempels elders blijkt, wordt in het midden van de
3e eeuw afgewisseld door een hellenistische periode.
Deze verrijkte P. in de 3e en 2e eeuw met waardige
monumenten in tufsteen. Vooral het gebied van het
Forum Triangulare werd op de wijze van een
grieks gymnasium uitgebouwd tot een cultureel
middelpunt van de stad. Bronzen, marmeren tafels,
terracotta's en mozaïeken werden in groten getale
ingevoerd of, zoals ook de muurbeschilderingen,
door plaatselijke ambachtslieden volgens hellenistisch
patroon vervaardigd. Bovendien werd het
italische atrium uitgebreid met het griekse
peristylium.
Ofschoon P. al eerder contacten met de Romeinen had, hield het zich in de tweede punische oorlog neutraal. Tijdens de burgeroorlog echter koos het de zijde van de Italiërs. Ofschoon het beleg door Sulla in 89 vC zonder noemenswaardig resultaat bleef, was de afloop van de oorlog beslissend, ook voor P. Het werd als romeins municipium ingedeeld bij de tribus Menenia en heette vanaf 80 Colonia Veneria Cornelia Pompeianorum. Als straf voor zijn verzet kreeg het een kolonie veteranen onder de leiding van Sulla's neef Publius Sulla. Vanaf dit ogenblik ging het latijn de plaats innemen van het oskisch. Snel vorderde nu ook de verdere romanisering.
De magistratuur werd aangepast aan die in de overige romeinse kolonies; een ordo decurionum fungeerde voortaan als gemeentebestuur. Ook werden oskische maten en gewichten door romeinse vervangen. Huizen en kunstvoorwerpen kregen voortaan een romeins karakter. Vooral de grote verwoestingen die de aardbeving van 62 nC aanrichtte openden de weg voor verdere aanpassingen aan de romeinse stijl. Ofschoon oorspronkelijke tradities bleven voortbestaan, leefden de beide bevolkingsgroepen in pais en vree; de enige ernstige ordeverstoring was het theateroproer in 59 nC. Wel was de verkiezingsstrijd in P. fel.
Overblijfselen uit de periode voor de verwoesting demonstreren de bloei van de stad. Zij diende als markt voor de producten van het omliggende land: wijn, olie en puimsteen. Als haven had zij uitgebreide connecties in het Middellandse-Zeegebied; haar industrie produceerde o.m. kleding, parfumerieën, vissausen, molenstenen en oliepersen. Ook waren er weverijen.
(II) Na een periode van vergetelheid gedurende de middeleeuwen werd P. bij de aanleg van het Sarnokanaal in 1594-1600 herontdekt door Domenico Fontana. Nieuwe resten kwamen in 1748 aan het licht. Giuseppe Fiorelli echter begon in 1860 met systematische opgravingen, die sindsdien met onderbrekingen tot op heden zijn voortgezet. De gevonden kunstvoorwerpen bevinden zich grotendeels in het Museo Nazionale te Napels. Van het ca. 65 ha grote stadsgebied is intussen 3/5 gedeelte blootgelegd. Het is ingedeeld in 9 regiones, die op hun beurt weer in insulae zijn onderverdeeld. Men onderscheidt een ouder stadsdeel, dat waarschijnlijk volgens oskische plannen gebouwd is en in de 5e eeuw vC om onbekende redenen een uitbreiding onderging, en dat vooral de regiones 7 en 8 rond het Forum Triangulare omvat, en een nieuwer gedeelte. De herontdekking van P. heeft enorm bijgedragen tot onze kennis van het antieke leven. De stad heeft een ovale plattegrond en is omgeven door een cyclopische muur met torens en acht poorten. Twee decumani en twee cardines vormen de hoofdstraten, waarvan de huidige Via dell'Abbondanza wel de voornaamste is. De meeste hebben stapstenen voor het oversteken. De door de Porta Herculana naar buiten leidende Straat der Graven voert naar de om haar muurschilderingen beroemde Villa dei Misteri. Andere beroemde huizen zijn de Casa del Fauno, de Casa dei Vettii, de Villa Item en het naar Lucretius Fronto genoemde huis, dat door nederlandse archeologen bestudeerd wordt. Ook Cicero had een villa in P.
De pompejaanse schilderkunst gaf haar naam aan
de vier pompejaanse stijlen. De stad bezat een
viertal pleinen: het Forum Civile met o.a. de
tempel
van Juppiter en het huis van de decuriones, het
Forum Triangulare,
het Forum Nundinarium (groentemarkt)
met theater,
odeon en
Isis-tempel, en het
Forum Boarium (rundermarkt) met het
amfitheater
bij de Sarno-poort. Tempels en badhuizen, winkels,
bars en bordelen, kapelletjes, fonteinen, werkplaatsen
en andere inrichtingen completeren het beeld.
Lit. Inscripties in CIL 4; 10, 787-1079, 8143-8157, 8348-8361. - A. W. van Buren (PRE 21, 1999-2038). A. Maiuri EAA 6, 308-356). - A. Mau, P. in Leben und Kunst (Leipzig 1900, ²1908). A. Thédenat, Pompéi (Paris 1910). F. von Duhn, P., eine hellenistische Stadt in Italien (Leipzig 1918). L. Curtius, Die Wandmalerei Pompejis (ib. 1929 = Darmstadt 1972). M. della Corte, Pompei, I nuovi scavi e l'anfiteatro (Pompeji 1930). A. Maiuri, La Villa dei Misteri 1-2 (Rome 1931). A. W. van Buren, A Companion to the Study of Pompeii and Herculaneums (Rome 1933). A. Beyen, Die pompejanische Wanddekorationen vom 2. bis zum 4. Stil 1-2 (Den Haag 1938-1960). A. von Gerkan, Der Stadtplan von P. (Berlin 1940). E. Conte Corti, Untergang und Aufstehung von P. und Herculaneum (München 1940 = 1964; nederlandse vertaling: P. en Herculaneum. Hun ondergang en herrijzenis, Utrecht 1946). K. Schefold, Pompejanische Malerei. Sinn und Ideengeschichte (Basel 1952). M. della Corte, Case ed abitanti di Pompei (Rome 1954). K. Schefold, Die Wande P.s (Berlin 1957). P. Ciprotti, Conoscere Pompei (Rome 1958). M. Brion, P. und Herculaneum (Köln 1961). A. de Franciscis, Pompei (Novara 1968). H. Eschebach, Die stadtebauliche EntwicWung des antiken P. (Heidelberg 1970). Th. Kraus/L. von Matt, P. und Herculaneum. Antlitz und Schicksal zweier antiken Stadte (Köln 1973). B. Andreae/H. Kyrieleis, Neue Forschungen in P. und den anderen vom Vesuvausbruch 79 n.Chr. verschütteten Stadten (Recklinghausen 1975). E. la Rocca/M. de Vos/ A. de Vos, Pompeii. Guida archeologica (Verona 1976). F. Bastet/M. de Vos, Il terzo stile pompeiano (Den Haag 1979). [A. J. Janssen]