Sialk (Tepe) of Siyalk, groep van twee terpen en
twee grafvelden in de oase van Kasjan in het uiterste
westen van de centrale woestijn van Iran, tussen
Teheran en Isfahan.
(I) De noordelijke terp bevat bewoningsresten die dateren van ca. 5500 tot ca. 4000 vC (perioden I en II). De eerste nederzetting bestond uit rieten hutten, later vervangen door huizen van gestapelde klei (pisé). De bewoners werden onder of tussen de huizen met opgetrokken ledematen op hun zijde begraven en met oker bestrooid. Het zwart op wit beschilderde aardewerk was o.m. versierd met vlechtwerkmotieven die aan de Samarra-cultuur doen denken. De meeste wapens en sieraden waren nog van steen, maar uit natuurlijk koper werden priemen en spelden gehamerd. Benen handvaten voor vuurstenen sikkels waren met dier- of mensfiguren versierd. Hoewel men schapen en runderen hield, speelde de jacht nog een belangrijke rol. De tweede nederzetting (ca. 4500-4000) bestond uit rechthoekige huizen van klei met tichelfunderingen. Sommige muren waren rood geverfd. Het aardewerk was nu rood gepolijst en vaak met zwarte sterk vereenvoudigde vogels of bokjes beschilderd. Turkooizen kralen en zeeschelpen wijzen op handel met oostelijk Iran en met het gebied rond de Perzische Golf. Deze nederzetting ging in vlammen op.
(II) De zuidelijke terp werd met tussenpozen bewoond van ca. 4000 tot ca. 750 vC (perioden III-VI). De meerkamerwoningen waren gebouwd van kleitichels; het veelal beschilderde lichtbruine aardewerk werd sinds IIi4 (ca. 3500 vC) op de langzame schijf gedraaid. In die tijd werden de steenbok met sterk overdreven hoorns (als in Susa) en de gevlekte luipaard (als in Hissar) geliefde motieven op de schalen en bekers, die vaak op een voet stonden. Koper werd nu gegoten in de vorm van doorboorde dissels, van een steel voorziene dolken en lange kledingspelden. Lazuurstenen kralen wijzen op handel met Afghanistan. De derde nederzetting ging eveneens in vlammen op, waarbij de nodige slachtoffers vielen.
Daarna kwam van ca. 3000 tot 2750 vC de vierde nederzetting, die duidelijk het karakter droeg van een koopliedenkolonie uit Susa. Een pisé-gebouw en de rijke daaronder aangetroffen graven bevatten grijze of rode tuitkannen en peervormige kruiken, met de hand gemaakte 'bloempotten', gouden, zilveren en lazuurstenen maanvormige hangers en proto-elamitische kleitabletten.
Na een lange hiaat werd de zuidelijke terp opnieuw bewoond van ca. 1250 tot 1000 vC (periode V), toen grafveld A aan de voet van de terp in gebruik werd genomen. De doden werden met opgetrokken ledematen op hun linkerzij bijgezet met om het hoofd grijs gepolijste schalen met ramskopgrepen, knopvoetbekers en tuitkannen, die voedsel en drank voor het hiernamaals bevatten. Naast bronzen wapenen en sieraden kwam al een ijzeren dolk voor. Gouden maanvormige oorhangers waren versierd met driehoeken in granulatie-techniek.
Na een korte onderbreking volgde de aanleg van
een getrapte onderbouw van ca. 4000 m³ kleitichels
en steen voor een thans verdwenen, met reliëftegels
versierde bovenbouw, alsmede het gebruik
van grafveld B (periode VI). De graven van grafveld
B hadden stenen zadeldaken en het aardewerk
(vooral tuitkannen en -koppen) was veelal
lichtbruin, met paarse verf versierd. Naast kransen
van neerhangende driehoeken en damborden kwamen
sterk gebogen, slanke stieren onder de motieven
voor. Paardentuig, dierkopspelden en mensvormige
hangers waren van brons. Naast bronzen
kwamen ook ijzeren wapens en werktuigen voor.
Terwijl Ghirshman en Young een datering ca. 1000-750
voorstaan, neigen Dyson en Boehmer ertoe
Sialk B in het tijdvak 800-650 vC te plaatsen. Gezien
de onmiskenbare banden met Urartu en
zelfs Phrygië lijkt de late datering de juiste.
Lit. R. Ghirshman, Fouilles de S. 1-2 (Paris 1938). R. Boehmer
(Archäologischer Anzeieer 1965, 802-822). T. C. Young
(Iran 3, 1965, 61-82). R. H. Dyson (JNES 24, 1965, 205-208).
Id. (AJA 72, 1968, 308-313). [van Loon]