Sippar

Sippar of Sippir, stad in het oude Mesopotamië, thans de ruïne abu habba ten zuidwesten van Bagdad aan de Eufraat. Hoewel nog slechts oppervlakkig archeologisch onderzocht - Scheil werkte er in 1894 drie maanden; in 1978 begonnen opgravingen door de Universiteit van Baghdad - is de stad goed bekend door de vele duizenden clandestien opgegraven teksten, die over vele musea verspreid zijn (vooral in het Britisch Museum). Hieruit blijkt dat de stad vooral tijdens de oudbabylonische en de nieuwbabylonische tijd bloeide. Volgens de sumerische koningslijst was het de vierde koningsstad vóór de zondvloed, waar de legendarische Enme(n)duranki zou hebben geregeerd; hij was het die door Šamaš en Adad werd ingewijd in de geheimen van de divinatie, zowel de lekanomantiek als de leverschouw (omen). Uit het oudbabylonische S. stammen duizenden brieven (o.a. van koningen van Babylon), oorkonden en administratieve documenten; daarnaast ook literaire teksten (uit de school) en inscripties.

S. was aanvankelijk zelfstandig onder eigen vorsten met westsemitische namen (Ilumma-ila, Buntahtun-ila, Altinu e.a.), maar ging kort vóór 1850 vC deel uitmaken van het rijk van Babylon onder Sumulael, wat zo bleef tot de val van Babylon. De stad is om verschillende redenen opmerkelijk en belangrijk. Als noordelijkste babylonische stad, strategisch gelegen aan de Eufraat, had zij een belangrijke commerciële functie, omdat de land- en waterwegen die oost en west en noord en zuid met elkaar verbonden elkaar hier ontmoetten. Artikelen uit Syrië, de Perzische Golf, Iran en Assur passeerden hier, o.a. tin, hout en wijn. De kārum van S., het haven- en handelskwartier, speelde hierin een dominerende rol, later ook in het stadsbestuur op het gebied van rechtspraak en administratie.

Deze karum had dépendances in andere handelssteden, o.a. in Mari. De sterk ontwikkelde en machtige handelsstand is er vermoedelijk verantwoordelijk voor dat het monarchisch koningschap in de stad amper wortel kon schieten. Op bestuurlijk gebied speelde de 'Stad', d.w.z. de vergadering van vrije (aanzienlijke?) burgers, een belangrijke rol; ook werd meestal bij de 'Stad' gezworen, evenals in het oude Assur.

S. was voorts een stad die aantrekkingskracht uitoefende op nomadische stamverbanden, hetzij vanwege de voor handel gunstige ligging bij de Midden-Eufraat, hetzij door haar religieus prestige. Vooral Amnan-Jahrur, goed bekend uit Mari, woonden er, zoals blijkt uit de namen van Sippars voorsteden: S.-Amnanum, S.-Jalrurum, 'S.-van de steppe' e.a. Een hiervan gaat vermoedelijk schuil onder de ruïneheuvel Tell ed-Der, ca. 6 km ten noordoosten van de stad gelegen en thans voorwerp van archeologisch onderzoek door een expeditie van de Universiteit van Gent. Ook de Arameeërs belandden er in de 11e eeuw vC, toen zij samen met de stroomopwaarts langs de Eufraat wonende Sutû stad en tempel plunderden.



De ziqqurat
S. was, met Larsa, cultusstad van de zonnegod Šamaš en zijn gemalin Aja, met de tempel Ebabbar. Het grote prestige van deze god gaf de stad aanzien, ook in de nieuwassyrische en nieuwbabylonische tijd. Tijdens deze laatste periode werd via het z.g. 'Cruciform Monument van Manistusu' een poging gedaan om door pia fraus verkregen landbezit, revenuen en immuniteiten veilig te stellen, door die een hoge ouderdom te geven. Bij de tempel behoorde in de oudbabylonische tijd het gagûm, een ommuurd 'begijnhof', waarin aanzienlijke vrouwen van ongehuwde status (ze heten nadītu, 'braakliggende'), als bruiden aan de zonnegod gewijd, woonden.

Terwijl we over hun religieuze functie, die o.a. het doen van voorbeden voor hun familie inhield, slecht geïnformeerd zijn, weten we dankzij duizenden teksten veel meer over hun sociale en economische leven. Deze rijke dames (onder wie prinsessen, ook uit het buitenland) hadden veel bezittingen en privé-archieven. Zij zijn de belangrijkste bron voor onze kennis van het leven van de oudbabylonische tijd; ze zijn vooral voor de rechtsgeschiedenis van belang. Van de talrijke oorkonden uit de nieuwbabylonische tijd, toen stad en tempel ook bloeiden, is minder bekend, omdat veel materiaal nog ongepubliceerd is.


Lit. V. Scheil, Une saison de fouilles à S. (Le Caire 1902). R. Harris, The naditu Women (in Studies Presented to A. L. Oppenheim, Chicago 1964, 106-136). W. G. Lambert, Enmeduranki and Related Matters (JCS 21, 1967, 126-138). E. Sollberger, The Cruciform Monument (JbEOL 20, 1967-68, 50-70). A. L. Oppenheim, A New Look at the Structure of Mesopotamian Society (Journal of the Social and Economie History of the Orient 10, 1967, 1-16). Id., Mesopotamia. Land of many cities (in I. M. Lapidus, Middle Eastern Cities. Berkely 1969, 3-18). L. De Meyer/H. Gaschellt. Paepe, Tell ed-Dêr 1-3 (Leuven 1971-1980). R. Harris, Ancient S. A. demographic study of an Old-Babylonian city, 1894-1595 B.C. (Istanbul 1975; met de bespreking door M. Stal in BiOr 33, 1976, 146-154). Id., On Foreigners in Old Babylonian S. (RA 70, 1976, 145-152). [Veenhof]


Kaart