Het Latijn kent infinitivi van het praesens, perfectum en futurum, zowel actief als passief.
1) Deze infinitivi bestaan uit een participium (perfecti of futuri)
+ esse. Bedenk dat het participium zich in geslacht,
getal en naamval richt naar het subject van de infinitivus.
Het onbepaalde karakter van de infinitivus komt het duidelijkst uit als hij wordt gebruikt als subject of object.
Als subject wordt de infinitivus gebruikt bij onpersoonlijke werkwoorden en bij esse met een predikaatsnomen (naamwoordelijk deel van het gezegde).
Mentiri dedecet.
Liegen is ongepast.
Utile est legere bonum librum.
Het is nuttig een goed boek te lezen.
Viri boni est misereri.
Het is typisch voor een goed man medelijden te hebben.
Dulce est desipere in loco.
Het is plezierig op zijn tijd eens gek te doen.
Als object wordt de infinitivus gebruikt bij verba die op zichzelf een onvolledig begrip uitdrukken, zoals posse, debere, velle, cogere, decernere etc.
Cicero Roma proficisci decrevit.
Cicero besloot uit Rome te vertrekken.
Autumno nautae naves subducere solent.
In de herfst zijn de zeelui gewoon de schepen aan land te trekken.
Non discere debemus quaedam, sed didicisse.
Bepaalde dingen moeten we niet leren, maar geleerd hebben.
Een typische constructie die in het Latijn bijzonder vaak en in het Nederlands vrijwel niet bestaat is de accusativus cum infinitivo (a.c.i.).
Voor een goed begrip van deze constructie gaan we uit van de volgende zin:
Video virum currere.
Ik zie een man rennen.
Wanneer we deze zin ontleden, zien we bij video twee objecten, een zakelijk object, currere, en een persoonlijk object, virum. Verder is de accusativus virum het subject van currere; immers: de man rent.
Deze constructie, waarbij een volledige mededeling (in het voorbeeld 'de man rent') tot object wordt gemaakt van een gezegde, heet accusativus cum infinitivo. Kenmerkend hierbij is, dat de accusativus het subject is van de infinitivus.
In het Nederlands is deze constructie alleen mogelijk na bepaalde werkwoorden die een directe waarneming uitdrukken, zoals 'horen' en 'zien'. In het Latijn is de groep werkwoorden waarvan een a.c.i. kan afhangen, zeer groot. Zo kan een Romein naast video virum currere zonder enig probleem zeggen dico virum currere; in beide gevallen vormt virum currere het object van het gezegde.
In het geval van dico virum currere moet het Nederlands een andere vertaalwijze kiezen.
Dico virum currere.
Ik zeg dat de man rent.
Hieraan ontlenen we de regel voor het vertalen van de a.c.i.
Een a.c.i. wordt in het Nederlands altijd vertaald door
Marcus se valde aegrotare putat.
Marcus denkt dat hij ernstig ziek is.
Romanos auxilia in Hispaniam misisse audivi.
Ik hoorde dat de Romeinen hulptroepen naar Spanje hadden gestuurd.
Uit het tweede voorbeeld blijkt dat bij de infinitivus behalve een subjectsaccusativus (Romanos) ook een accusativus als object (auxilia) kan voorkomen. In theorie kan dan de vraag rijzen welke accusativus het subject van de infinitivus is en welke het object; in de praktijk levert dit geen moeilijkheden op. Als er dubbelzinnigheid zou kunnen optreden, lost men het probleem op door de zin in het passief om te zetten. Soms wordt echter opzettelijk van deze mogelijkheid om dubbelzinnige uitspraken te doen gebruik gemaakt; vandaar de orakelspreuk:
Naast de infinitivus praesentis kan het Latijn in de a.c.i. ook de infinitivus perfecti of futuri gebruiken.
De infinitivus praesentis geeft aan dat de handeling van de infinitivus gelijktijdig is met de handeling van het gezegde.
De infinitivus perfecti geeft aan dat de handeling van de infinitivus voorafgaat aan de handeling van het gezegde.
De infinitivus futuri geeft aan dat de handeling van de infinitivus volgt op de handeling van het gezegde.
Samengevat:
Puto te esse sapientem.
Ik denk dat je verstandig bent.
Puto te fuisse sapientem.
Ik denk dat je verstandig geweest bent.
Puto te sapientem esse futurum.
Ik denk dat je verstandig zult zijn.
Let nu op wat er in de vertaling gebeurt, als het gezegde in de verleden tijd staat.
Putavi te esse sapientem.
Ik dacht dat je verstandig was.
Putavi te fuisse sapientem.
Ik dacht dat je verstandig geweest was.
Putavi te sapientem esse futurum.
Ik dacht dat je verstandig zou zijn.
Opmerking: bij de infinitivi die met esse zijn gevormd, de infinitivus perfecti passivi en infinitivus futuri activi, blijft esse vaak weg.
Ik zei dat ik zou komen.
Nonne Caesarem interfectum scitis?
Weten jullie niet dat Caesar vermoord is?
Vergelijk de volgende paren zinnen:
Zoals in de eerste zin het object, patrem, bij omzetting in het passief tot subject, pater, geworden is, zo wordt in de tweede zin het object Marcum aegrum esse tot subject in de passieve zin: Marcus aeger esse.
Deze constructie, die nominativus cum infinitivo (n.c.i.) heet, is dus niets anders dan een accusativus cum infinitivo die in het passief is omgezet; vandaar dat deze ook alleen maar voorkomt bij enige passieve werkwoordsvormen.
De n.c.i. komt vrijwel alleen voor bij:
De regels voor de vertaling van de n.c.i. zijn dezelfde als die voor de a.c.i. De passieve persoonsvorm moet worden vertaald met 'men' (behalve bij videri).
Xanthippe, Socratis uxor, morosa admodum fuisse fertur.
Men zegt dat Xanthippe, de vrouw van Socrates, een grote zeur was.
Sulpicius tribunatum petiturus putabatur.
Men dacht dat Sulpicius zich kandidaat zou stellen voor het tribunaat.
Videmini non satis, quid dicam, intellexisse.
Jullie schijnen niet goed begrepen te hebben wat ik zeg.
De infinitivus historicus is een infinitivus die de waarde heeft van een indicativus imperfecti. Hij dient om een levendige beschrijving te geven van snel wisselende handelingen uit het verleden.
Het effect is te vergelijken met dat in het Nederlands:
Ik raakte hem nauwelijks aan, maar hij schreeuwen!