De nominativus doet dienst als subject (onderwerp) en predikaatsnomen (naamwoordelijk deel van het gezegde). Uiteraard staan alle bepalingen die iets van het subject zeggen, ook in de nominativus.
De oorspronkelijke functie van de genitivus bestaat hierin, dat hij een nadere bepaling geeft bij een substantivum. De aard van deze bijvoeglijke bepaling kan verschillen; vandaar de hier volgende classificatie.
A. De genitivus possessivus (van bezit) duidt de eigenaar, oorsprong e.d. aan.
domus patris
het huis van vader
servus Caesaris
de slaaf van Caesar
Soms is de genitivus possessivus afhankelijk van est.
Sapientis non est mortem timere.
Het ligt niet in de aard van een wijze de dood te vrezen.
Piorum est deos consulere.
Het is een eigenschap van vrome mensen de goden te raadplegen.
B. De genitivus subiectivus duidt het subject, onderwerp, aan van de handeling die in het regerend woord ligt opgesloten.
C. De genitivus obiectivus duidt het object, lijdend voorwerp, aan van de handeling die in het regerend woord ligt opgesloten.
Opmerking: in een woordgroep als amor matris bepaalt de context of de genitivus als subiectivus (de liefde van moeder) of als obiectivus (de liefde voor moeder) moet worden geïnterpreteerd.
D. De genitivus qualitatis (van eigenschap) duidt een hoedanigheid, eigenschap e.d. aan. Deze genitivus bestaat steeds uit een substantivum met een nadere bepaling, vaak een adiectivum.
een zeer slim man (een man van grote slimheid)
E. De genitivus explicativus geeft nadere uitleg van een algemeen begrip. Tussen de genitivus en het regerende woord kunnen we steeds een =-teken zetten.
het woord 'filosofie'
F. De genitivus partitivus duidt een geheel aan waarvan een deel wordt genoemd.
G. Verder is het gebruik van de genitivus verplicht bij een aantal woorden, b.v. bij bepaalde werkwoorden, sommige adiectiva en vóór causa en gratia (wegens, omwille van). Omdat dit steeds in het woordenboek staat vermeld, blijft het hier buiten beschouwing, afgezien van enkele voorbeelden.
A. De dativus wordt meestal gebruikt om de belanghebbende, vaak het meewerkend voorwerp, aan te duiden (dativus indirecti obiecti).
Daarnaast zijn de volgende gebruikswijzen te onderscheiden.
B. De dativus possessivus (van bezit) duidt, steeds bij esse, de bezitter aan.
Opmerking:
Bij de dativus possessivus ligt de nadruk op het bezit, bij de genitivus possessivus op de bezitter:
C. De dativus auctoris (van de handelende persoon) duidt bij het gerundivum met esse, soms bij het perfectum passivum, de persoon aan die de handeling verricht. Dichters en niet-klassieke
prozaschrijvers zijn er wat royaler mee dan andere auteurs.
D. De dativus finalis (van doel) drukt de strekking of het doel uit. Doorgaans staat er een tweede dativus bij, die de belanghebbende persoon aanduidt.
E. Verder is het gebruik van de dativus verplicht bij een aantal woorden, b.v. bij bepaalde werkwoorden en sommige adiectiva. Omdat dit steeds in het woordenboek staat vermeld, blijft dit hier buiten beschouwing, afgezien van enkele voorbeelden.
A. De accusativus heeft meestal de functie van object, lijdend voorwerp.
B. Sommige werkwoorden hebben naast een accusativus als object een tweede accusativus, die predicatief wordt genoemd.
Romani Romulum regem appellaverunt.
De Romeinen noemden Romulus koning.
C. De accusativus wordt ook gebruikt om antwoord te geven op de vragen: hoever? hoe lang? (Accusativus spatii)
D. Tenslotte vind je de accusativus na verreweg de meeste voorzetsels; hier geeft het woordenboek steeds uitsluitsel.
Als regel wordt de ablativus gebruikt om een bijwoordelijke bepaling aan te duiden. De aard van deze bijwoordelijke bepaling kan verschillen; vandaar de hier volgende classificatie.
A. De ablativus instrumenti (van middel) duidt het middel aan waarmee men een handeling verricht.
B. De ablativus causae (van reden) duidt de oorzaak aan ten gevolge waarvan iets gebeurt, of het motief waarom men iets doet.
C. De ablativus modi (van wijze) geeft de wijze aan waarop de handeling plaatsvindt.
D. De ablativus temporis (van tijd) geeft het tijdstip aan waarop een handeling plaatsvindt. Uiteraard vind je hier vaak woorden als anno, die, hora etc.
Numquam patrum memoria sine proelio pax est facta.
Nog nooit is in de tijd van onze voorvaderen vrede tot stand gekomen zonder strijd.
E. De ablativus comparationis (van vergelijking) geeft bij een comparativus aan datgene waarmee wordt vergeleken.
F. De ablativus mensurae (van maat) geeft aan, in welke mate er verschil is tussen personen of zaken; hij staat dus bij comparativi en woorden met een comparatieve betekenis.
G. De ablativus qualitatis (van eigenschap) duidt een hoedanigheid, eigenschap e.d. aan. Deze ablativus bestaat steeds uit een substantivum met een nadere bepaling, vaak een adiectivum.
vir magna calliditate
een zeer slim man
Opmerking: Er is tussen de ablativus qualitatis en de genitivus qualitatis geen enkel betekenisverschil, zoals de voorbeelden duidelijk maken. Vaak is het een kwestie van welluidendheid.
H. De ablativus respectus (van opzicht) geeft antwoord op de vraag: in welk opzicht?
I. De ablativus wordt vaak gebruikt in verbinding met bepaalde werkwoorden en adiectiva; ook enkele voorzetsels worden met een ablativus verbonden. Een en ander wordt steeds in het woordenboek aangegeven, dus kan hier met enkele voorbeelden worden volstaan.
Bij plaatsbepalingen gebruikt het Latijn meestal preposities: ad urbem, de monte, in Graecia.
Géén preposities worden gebruikt in de volgende gevallen:
De verwachte prepositie in (+abl.) blijft weg bij loco en bepalingen met totus, dus in illa urbe,
maar illo loco, en in Graecia, maar tota Graecia.
Bij namen van steden (en kleine eilanden) worden geen preposities gebruikt bij plaatsbepalingen die antwoord geven op de vragen: waarheen? waarvandaan? waar?
Om antwoord te geven op de vraag: waarheen? gebruikt het Latijn de accusativus (van richting).
Bij de vraag: waarvandaan? vind je de ablativus.
Bij de vraag: waar? gebruikt het Latijn bij de namen van de eerste en tweede declinatie enkelvoud de genitivus, bij de andere namen de ablativus.