Vraagzinnen

Vraagzinnen kan men onderscheiden in directe vragen en indirecte vragen.

Directe vragen zijn hoofdzinnen, indirecte vragen zijn bijzinnen.

Wie is dat?Ik vraag wie dat is.
Wat deed je daar?Ik wil weten wat je daar deed.
Floot daar iemand?Vertel eens of daar iemand floot.

In het Latijn staan directe vragen altijd in de indicativus, indirecte vragen altijd in de coniunctivus.

Verder kan men onderscheid maken tussen éénledige en méérledige vragen.

Meerledige vragen bestaan uit twee of meer leden, waarvan er volgens degene die de vraag stelt, maar één waar is; de vraag dient om te weten te komen welk gedeelte waar is. Alle andere vragen zijn éénledig.

Heeft hij dit gedaan?Heeft hij dit gedaan of een ander?
Mag ik even een pen of potlood?Is dat een pen of een potlood?

In directe vragen komt ook de zgn. coniunctivus dubitativus voor; zie hiervoor de bijzonderheden van de coniunctivus praesentis.

Directe Vragen

Eénledige directe vragen worden ingeleid door vraagwoorden als quis? ubi? cur? of door een van de volgende vraagpartikels.

N.B. in levendige stijl vindt men soms vragen zonder vraagpartikel:

Méérledige vragen worden gekenmerkt door in het eerste lid utrum, -ne of geen partikel in het tweede lid (en eventueel verder) an

N.B. soms wordt in een éénledige vraag an (=soms) gebruikt na een voorafgaande vraag of bewering:


Indirecte Vragen

Eénledige indirecte vragen worden ingeleid door vraagwoorden als quis, ubi en cur of door de vraagpartikels -ne of num. Anders dan bij de directe vragen is er geen verschil in betekenis tussen -ne en num; nonne wordt maar zelden gebruikt.

Bij de werkwoorden die 'proberen' of 'afwachten' betekenen, wordt de indirecte vraag ingeleid door si. Een enkele keer moet bij een zin met si zo'n werkwoord worden aangevuld.

Méérledige indirecte vragen hebben dezelfde vraagpartikels als de directe vragen.


[J.Jagers]

Grammaticaoverzicht