Aulus Licinius Archias (Ἀρχίας), griekse dichter, die op talrijke tournees grote bekendheid verwierf als improvisator en aan wie door sommigen een veertigtal epigrammen in de Anthologia Palatina worden toegeschreven.
Geboren in de syrische hoofdstad Antiochië,
verhuisde A. als jongeman naar Rome,
waar hij opgenomen werd in de kring van de hellenofiele
Luculli. Ca. 93 vC bezocht hij met
Lucius
Licinius Lucullus Sicilië en verkreeg door diens
toedoen het burgerrecht van
Heraclea in Lucanië,
dat in 89 door de lex Plautia Papiria met het romeinse
burgerrecht gelijkgesteld werd. Dezelfde
Licinius Lucullus, wiens naam hij sindsdien droeg,
vergezelde hij tijdens diens veldtochten tegen Mithridates.
In 62 vC klaagde een verder onbekende
Gratius A. aan wegens onrechtmatige aanmatiging
van het burgerrecht. Inderdaad kwam de naam van
A. op geen enkele censuslijst voor - tussen 89 en 62
waren er slechts twee volkstellingen gehouden, beide
malen tijdens A.' afwezigheid - en bovendien
was het archief van Heraclea in de bondgenotenoorlog
van 91-89 vernield. A. werd, vermoedelijk
met succes, verdedigd door zijn vriend
Cicero met
een rede die we nog bezitten (pro Archia poëta) en
waaraan we onze kennis omtrent zijn leven ontlenen.
Er blijkt o.a. uit dat de dichter ook epen heeft
geschreven over de derde oorlog tegen Mithridates
en over Marius' veldtochten tegen de Cimbren.
Lit. Cicero, Oratio pro Archia poëta. - R. Reitzenstein (PRE
2, 463v). - Th. Reinach, De Archia poëta (Paris 1890).
[Nuchelmans]