Theocritus (Θεόκριτος) van Syracuse, griekse dichter (ca. 310/300 - ca. 260/250 vC), tijdgenoot van Callimachus, Apollonius van Rhodus, Aratus en Nicander.
(I) Leven. Ofschoon wij beschikken over een korte biografie uit de oudheid, een bondige notitie in de Suda, enkele aanduidingen in de scholia, voorts autobiografische gegevens uit de 7e idylle, waarin de dichter zelf optreedt als Simichidas, en enkele epigrammen, is het moeilijk een nauwkeurige beschrijving van zijn leven te geven. Na zijn eerste literaire successen poogde T. vergeefs een beschermheer te vinden op Sicilië, o.a. bij Hiero II van Syracuse (ca. 275 vC). Later verwierf hij de gunst van de egyptische koning Ptolemaeus II Philadelphus in Alexandrië, voor wie hij - vóór 270 - een panegyricus dichtte. Hij verbleef enige tijd in Alexandrië, maar sleet waarschijnlijk een groot deel van zijn leven op het eiland Cos, waar Ptolemaeus geboren was en dat T., te oordelen naar zijn gedichten, zeer goed kende. Waar en wanneer de dichter stierf is onbekend, maar na 250 vC heeft hij niets meer geschreven.
Hij was bevriend met Callimachus, wiens denkbeelden met betrekking tot lange epische gedichten hij deelde; zoals alle alexandrijnse dichters onderging hij de invloed van Philetas van Cos; zijn verhouding tot Apollonius van Rhodus ontgaat ons echter volledig.
(II) Werken. Van T. zijn dertig z.g. εἰδύλλια (idyllen) en 22 epigrammen overgeleverd; de Suda vermeldt nog een groot aantal andere titels, waarvan sommige vermoedelijk samenvallen met bewaarde stukken. De naam εἰδύλλιον, een verkleinwoord van εἴδος (zoals ἐπύλλιον van ἔπος, epyllion), duidt op een afzonderlijk gedicht of genrestukje, maar zonder de 'idyllische' bijbetekenis die het woord sinds de byzantijnse tijd heeft gekregen (idylle). De volgorde in de moderne uitgaven gaat terug op de editie van Henricus Stephanus; zij volgt noch de chronologie, die hoogst problematisch is, noch de aard van de gedichten. Van sommige stukken wordt de echtheid betwist, met name van de nummers 8, 9, 18, 19, 20, 21, 23, 25 en 27.
Naar het genre kan men onderscheid maken tussen
- echte bucolische gedichten (1, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10);
- erotische gedichten (11, 12, 20, 29, 30);
- mime-vormige gedichten (2, 14, 15);
- verhalende epyllia (22, 24, 25);
- idyllen met gevarieerde inhoud: wijdingen, brieven,
epithalamium enz. (3, 13, 16, 17, 18, 19, 21, 23, 26,
27, 28).
Nummer 15, Ἀδωνιάζουσαι (De vrouwen op het Adonis-feest), is een mime met verschillende tonelen met een humoristische en verfijnde psychologische beschrijving van twee vrouwen uit Syracuse die in Alexandrië wonen en samen naar het Adonisfeest gaan kijken: Gorgo komt Praxinoa halen; toilet van Praxinoa; hun tocht door de drukke straten; hun bezoek aan het paleis; ruzie met een andere toeschouwer die het geklets van de twee vrouwen niet verdraagt; Adonis-lied van de zangeres; afscheid.
(III) Taal. T. bezigt niet overal dezelfde taal. Sommige gedichten (o.a. 12 en 22) zijn sterk homerisch getint, andere veeleer aeolisch, met gebruikmaking van aeolische metra (28, 29, 30), maar verreweg de meeste, o.a. alle echte bucolische idyllen, zijn gesteld in een literair dorisch, dat nergens homogeen is en invloeden verraadt van Syracuse zowel als Cos.
(IV) Tekstoverlevering. Afgezien van een tiental
papyrusfragmenten dateren de oudste handschriften
uit de 13e eeuw. Het beste handschrift is codex Ambrosianus
886 (13e eeuw) te Milaan.
Lit. Uitgaven. Editio princeps te Milaan 1493 (1-18) en te Venetië 1496 (1-30). Beste moderne uitgaven: C. Gallavotti, T. quique feruntur Bucolici Graeci (Rome 1946, ²1955). A.S. Gow, Bucolici Graeci (Oxford 1952). Met en else vertaling en commentaar: A. S. Gow, T. 1-2 (Cambridge 1950, 1952). Met duitse vertaling en commentaar: H. Beckby, Die griechischen Bukoliker. Theokrit, Moschos, Bion (Meisenheim am Glan 1975). Overige uitgaven met commentaar: R.J. Cholmeley, T., The Idylls (London 1901, ²1919 = New York 1978). P. Monteil, Théocrite. Idylles II, V, VII, XI, XV (Paris 1968). K.J. Dover, T., Select Poems (London 1971). H. White, Theocritus' Idyll XXIV (Amsterdam 1979). G. Chrysaffis, A Textual and Stylistic Commentary on Theocritus' Idyll XXV (ib. 1981). Tekst met franse vertaling: Ph.-E. Legrand, Bucoliques grecs 1. Théocrite, 2. Pseudo-Théocrite, Moschos, Bion, divers (Paris 1925-1927).
Tekst met engelse vertaling: J. Edmonds, The Greek Bucolic Poets (Loeb Class. Library, London 1912). Tekst met duitse vertaling: F. Fritz, Theokrit, Gedichte (München 1970). Tekst met italiaanse vertaling: V. Pisani, Theocriti quae supersunt (Milaan 1946). Engelse vertaling: A. Rist, The Poems of T. (Chapel Hill 1978). Duitse vertaling: E. Staiger, Theokrit, Die echten Gedichte (Zürich/ Stuttgart 1970).
Lexicon: L Rumpel, Lexicon Theocriteum (Leipzig 1879 = Hildesheim 1961).
Scholia: C. Wendel, Scholia in Theocritum vetera (Leipzig 1914 = Stuttgart 1966).
Studies: A. von Blumenthal (PRE 5A, 2001-2025). GGL 2, 2, 185-197.
A. Lesky, Geschichte der griechischen Literatur (Bern/München
1971) 807-818. - P. Legrand, Étude sur Théocrite (Paris 1898
= 1968). C. Gallavotti, Lingua, tecnica e poesia negli idilli di Teocrito
(Rome 1952). D. M. Halperin, Before Pastoral. T. and the ancient
tradition of bucolic poetry (New Haven/London 1952, ²1983).
A. Koehnken, Apollonios Rhodios und Theokrit (Göttingen 1965).
G. Lawall, Theocritus' Coan Pastorals (Cambridge Mass. 1967.
T. G. Rosenmeyer, The Green Cabinet. T. and the European pastoral
lyric (Berkeley 1969). G. Wojaczek, Daphnis. Untersuchungen
zur griechischen Bukolik (Meisenheim am Glan 1969). U. Ott, Die
Kunst des Gegensatzes in Theokrits Hirtengedichten (Hildesheim
1969). K. Lembach, Die Pflanzen bei Theokrit (ib. 1970). G. Serrao,
Problemi di poesia alessandrina (Rome 1971). A.-A. Horstmann,
Ironie und Humor bei Theokrit (Meisenheim am Glan 1976). P.
Griffiths, T. at Court (Leiden 1979). H. White, Studies in T. and
Other Hellenistic Poets (Amsterdam 1979). H. White, Essays in
Hellenistic Poetry (ib. 1980). S. Walker, T. (New York 1980).
[van Looy]