Liturgie

Liturgie (λῃτουργία, later λειτουργία), oorspronkelijk elke rechtstreekse dienstverlening van de griekse burger aan zijn staat.

(I) In het Athene van de 5e en 4e eeuw vC was de term 1. beperkt tot bepaalde functies die de rijkere burgers en metoeken van hogerhand opgedragen kregen. Sommige van deze functies, bv. de τριηραρχία (het uitrusten van een triëre in oorlogstijd), kwamen slechts in buitengewone omstandigheden voor, andere werden regelmatig, volgens een bepaald rooster, opgelegd. Tot deze laatste behoorden de χορηγία (het bekostigen van een koor voor tragedie- en komedieopvoeringen), de γυμνασιαρχία (het leiden en bekostigen van sportfeesten), de ἑστίασις (de verzorging van een openbare feestmaaltijd), de ἀρχιθεωρία (de leiding van een officiële delegatie naar religieuze spelen in een andere staat) en de ἱπποτροφία (het onderhoud van een paard in oorlogstijd).

Wanneer iemand een 1. kreeg opgedragen, mocht hij een medeburger of metoek verzoeken deze over te nemen. Er waren dan twee mogelijkheden: de betrokkene gaf gehoor aan het verzoek of ging over tot vermogensruil met degene die oorspronkelijk was aangewezen (αντίδοσις); bij meningsverschillen besliste de rechter. De l. bracht, afgezien van de persoonlgke dienstverlening, aanzienlijke kosten met zich mee, die vanaf het einde van de 5e eeuw voor een deel door de staat werden vergoed.

(II) In de hellenistische tijd verruimde het begrip liturgie zich en werd bijna een synoniem van ἀρχή 'ambt'. In het romeinse municipale recht werd echter scherp onderscheid gemaakt tussen honores (=ongeveer ἀρχαί) en munera: honores gaven recht op een zetel in de raad, immunitas betekende vrijdom van munera, niet van honores. Toen de hellenistische wereld door de Romeinen werd veroverd, werden deze voorschriften ook daar ingevoerd met als gevolg dat er een classificatie van ambten ontstond in ἀρχαί en λειτουργίαι. Naderhand verdween dit verschil echter weer en in het begin van de 3e eeuw betekent ἀλειτουργησία 'het niet bekleden van ἀρχαί. In deze tijd waren trouwens de belangrijkste l.ën, zoals het innen van belastingen, keizerlijke prerogatieven.

(III) Een enigszins afwijkend beeid vertoont Egypte: liturgie betekent daar 'onder dwang opgelegde dienstbetrekking ten behoeve van staat of gemeente'. In de ptolemaeïsche tijd werd van deze dwang nog weinig gebruik gemaakt, maar onder de Romeinen werd de situatie anders en uiteindelijk werd eike betrekking of ambt beneden de rang van στρατηγός (gouverneur van een provincie) en βασιλικὸς γραμματεύς (plaatsvervangend gouverneur) een liturgie. De secretarissen van de districtshoofdsteden gaven de namen van in aanmerking komende personen door aan de gouverneur. Deze wees de lagere ambten toe; de beslissing wie de hogere functies mochten bekleden lag bij de ἐπιστρατηγοί (een soort onderkoningen). Als er in een districtshoofdplaats een raad was, besliste deze meestal over de vervulling van de belangrijkste functies.


Lit. J. Oehler (PRE 12, 1871-1879). - V. Thumser, De civium Atheniensium muneribus eorumque immunitate (Wien 1880). F. Oertel, Die Leiturgie. Studien zur ptolemäischen und kaiserlichen Verwaltung Ägyptens (Leipzig 1917). [Schouten]


(IV) Bij de christenen kreeg de term reeds spoedig de specifieke betekenis van de officiële eredienst van de kerk. Een ontwikkeling in de richting van verschillende vormen van 1. heeft eerst na de oudheid plaats. Wat de gebruikte gebedsteksten en hun taal en stijl betreft zie Liturgische taal.


Register