Eros (Ἔρως of Ἔρος), Griekse god van de zinnelijke liefde.
Bij Homerus komt E. als god nog niet voor; in Hesiodus' Theogonie verschijnt hij als derde ongeschapen oerkracht naast Gaia en Tartarus. Deze kosmologische opvatting van E. treffen we ook aan bij Parmenides en in de kosmogonische bespiegelingen der orphici; zij vormt de achtergrond van de discussies over E. in Plato's Symposium en Phaedrus, waar hij vergeestelijkt wordt tot de ingeboren drang van de mens naar de volmaakte schoonheid en goedheid.
In het griekse volksgeloof en in de fantasie van
dichters en plastische kunstenaars leefde E. als de
goudvleugelige speelse zoon en gezel van
Aphrodite/Venus,
op wier bevel hij goden en mensen met
zijn pijlen in het hart treft en aldus verliefd maakt.
E.-heiligdommen waren zeldzaam; het bekendste,
met het cultusbeeld van Praxiteles, stond in
Thespiae in Boeotië.
![]() |
Eros, een beeld van Lysippus |
De iconografische ontwikkeling van de E.-figuur is bijzonder boeiend; geen god is vaker uitgebeeld. De oudste afbeeldingen, op ceramiek en spiegels, dateren uit het begin van de 6e eeuw vC; daar is E. een jongetje zonder vleugels. Vanaf het eind der 6e eeuw vC draagt hij meestal vleugels; dikwijls vergezelt hij Aphrodite. Grote beelden van de god zijn vervaardigd door Praxiteles, Scopas en Lysippus; van de boogspannende E. van laatstgenoemde staat de beste kopie in het British Museum. Befaamd is ook de hellenistische groep 'E. en Psyche' (ook De uitvinding van de kus genoemd) in het Museo Capitolino te Rome, waarvan talloze kopieën bestaan en die vanaf de 16e eeuw tientallen kunstenaars tot gelijksoortige werken heeft geïnspireerd. In de hellenistische tijd krijgen de afbeeldingen van E. en Eroten steeds meer een decoratief karakter; nog later worden ze tot dartelende amoretten, die allerlei bezigheden verrichten en eeuwen later als z.g. putti de beeldende kunsten van renaissance en rococo bevolken.
Lit. O. Waser (PRE 6, 484-542). C. Schneider/A. Rumpf (RAC
6, 306-342). E. Speier (EAA 3, 426-433). - F. Lasserre, La
figure d'Éros dans la poésie grecque (Diss. Lausanne 1946).
W. Strobel, E. Versuch einer Geschichte seiner bildlichen
Darstellung (Diss. Erlangen 1952). A. Greifenhagen, Griechische
Eroten (Berlin 1957).
[Nuchelmans]