Uruk-periode. De U.-p. (ca. 3500-3000 vC?), die genoemd is naar het voor het eerst in Uruk geïdentificeerde complex verschijnselen, was voor Mesopotamië de fase waarin het rolzegel voor het eerst verscheen en het schrift op kleitabletten, eerst in de vorm van alleen getallen, vervolgens ook van pictografische tekens, een eerste ontwikkeling doormaakte. Materieel gesproken hadden een aantal voor deze periode kenmerkende aspecten een verspreiding ver buiten het mesopotamische kerngebied. Hoe men de U.-p. materieel moet definiëren, vooral buiten het kerngebied, is een probleem, evenals de duur.
(I) Definitie. Bij de definitie van de U.-p. speelt het aardewerk een grote rol. Het is de periode waarin men voor het eerst van werkelijke massaproductie kan spreken. Een van de massaproducten, de z.g. bevelled rim bowl, kende een verspreiding die niet door andere soorten aardewerk in het Nabije Oosten wordt overtroffen. De architectuur van de periode zet een traditie voort die al in de Ubaid-periode was ontstaan, terwijl het rolzegel direct een zeer gevarieerde, iconografisch zeer aantrekkelijke groep produceert, naast een veel grotere groep van massaproducten, die ten onrechte lange tijd exclusief tot de volgende, ook slechts met grote moeite en alleen op basis van één klasse aardewerk te definiëren Djemdet-Nasr-periode werden gerekend.
(II) Indeling. De type site Uruk is tot nu toe eigenlijk alleen productief geweest voor de laatste fase van de U.-p. (lagen IV, V en misschien ook VI); de eerdere, alleen uit de Eanna-sondage bekende fasen van de U.-p. zijn dus door zeer weinig materiaal vertegenwoordigd. Het bij de grote oppervlakte-survey's in Iraq voor de vroegere fases van de U.-p. gebruikte diagnostische schervenmateriaal is niet uitgebreid. Waarschijnlijk zal de toekomst hier grotere verfijning brengen, zoals misschien al in Elam mogelijk is.
De beste indeling voor een deel van de U.-p. lijkt op het ogenblik geboden te worden door de opgraving van Le Brun in de z.g. 'temoin' die De Morgan heeft laten staan tijdens zijn werkzaamheden op de acropolis van Susa. Deze pilaar is een van de weinige mogelijkheden om de zeer verdienstelijke theoretische indeling van het Susa-materiaal door Le Breton te controleren. In de resten konden in de sectie 21 lagen waargenomen worden, genummerd 7 t/m 27, waarvan sommige later nader onderverdeeld konden worden. In totaal zijn er drie hoofdperioden. Helaas zijn vier lagen en de laatste fase van een vijfde op de overgang van periode I naar periode II niet onderzocht, terwijl er tussen de lagen 17 A en 16C op de overgang van de periode II naar periode III waarsch.ijnlijk een breuk is. Tot de U.-p. behoort periode II.
(III) Kenmerken.
1. Aardewerk. In tegenstelling tot de voorafgaande fase is de U .-p. een tijdvak van onbeschilderd aardewerk: een algemeen kenmerk van de U.-p. Een ander kenmerk is het voorkomen van de karakteristieke bevelled rim bowl, die door sommigen opgevat wordt als een blijk van het bestaan van een distributiesysteem voor voedsel in deze tijd, doch eerder een praktische rol vervulde bij de voedselbereiding. Vermelding verdient voorts het karakteristieke gepolijste rode aardewerk, waarvan de vormen metalen prototypes suggereren.
2. Zegels en schrift. Belangrijk is de in Susa gesuggereerde ontwikkeling t.a.v. zegels en schrift. Voor de U.-p. waren daar alleen stempelzegels bekend. Daarbij voegde zich in de genoemde periode het rolzegel, dat niet alleen afgerold wordt op gewone verzegelingen (bv. voor kruiken, kisten en deuren), maar ook op kleibollen waarin kleine kleivoorwerpen ('calculi) zijn ingesloten die (aantallen) voorwerpen/stuks vee e.d. representeren. Over de betekenis van deze voorwerpen woedt een hevige strijd. Soms werd de buitenkant voorzien van afdrukken van voorwerpen die overeenkomen met de ingeslotene: de administratieve 'verzegeling' werd 'leesbaar' gemaakt, en de stap naar de tabletten met alleen getallen (en zegelingen) was nog slechts klein.
In Susa moeten deze stappen zeer snel na elkaar edaan zijn. Daar is door de genoemde hiaat tussen de periodes II en I de ontwikkeling niet in alle details af te lezen, doch erna is daar het archaïsche proto-elamitische schrift aanwezig. In de hiaat horen waarschijnlijk de in U. zelf aangetroffen teksten thuis, die daar (principieel) tot Uruk IVa gerekend worden. Er zijn daar zowel tabletten met alleen getallen als tabletten met getallen én pictografische tekens aangetroffen, echter steeds in afbraaklagen. Lexicale lijsten kondigen het begin van een literaire traditie aan. Een fasering van deze ontwikkeling lijkt nog niet mogelijk; men zou kunnen veronderstellen dat tabletten met één extra teken (voorwerp) de stap vormen van tabletten met getallen alleen naar 'teksten', die in deze periode, afgezien van de lexicale lijsten, voor zover valt vast te stellen, altijd van administratieve aard zijn, dus combinaties van getallen en voorwerpen. In Godin Tepe V is onder een hoeveelheid tabletten met alleen getallen inderdaad één tablet gevonden met ook één extra teken. Het is opvallend dat in Uruk zelf de ontwikkeling die zich op grond van het Susa-materiaal laat schetsen, niet gevolgd kan worden, maar dat er wel materiaal is dat in het gat in Susa lijkt te passen. Uit Uruk V komt in ieder geval een afrolling van een rolzegel. Tabletten met getallen alleen zijn gevonden in Iraq in Khafadji, in Syrië in Habuba-Zuid en op Jebel Aruda aan de Eufraat en in Tell Brak in het Habur-gebied, in Perzië en Choga Mish en zoals gezegd in Susa en Godin Tepe. Een verzegelde kleibol met calculi (?) werd in Ninive aangetroffen, andere exemplaren van dergelijke voorwerpen komen uit Brak Chagar-Bazar en Habuba. De opvallend ruime verspreiding van de eerste pogingen tot 'schriftelijke' registratie had kennelijk alleen in Zuid-Mesopotamië en Elam een voortzetting. Over de ontwikkeling van het oudste 'schrift' kan men voorlopig alleen zeggen dat dat 'oudste schrift' zich in alle talen laat 'lezen'. Dat sommige archaïsche lijsten in Mesopotamië een overlevering hadden die tot in de Akkad-tijd voortduurde, zegt voorlopig bij de grote interpretatieproblemen van die teksten niet alles; het is nog te vroeg om te stellen dat de Elamieten of de Sumeriërs of bevolkingsgroepen die deze streken vóór deze volkeren bewoonden het schrift uitvonden in de loop van de U.-p. Deze periode is echter hoe dan ook de tijd waarin een aantal bureaucratisch belangrijke innovaties als rolzegel, controleerbaar vastleggen van administratieve gegevens en 'schrijven' werd doorgevoerd. Het bestaan van lexicale lijsten wijst ook op het ontstaan van een soort 'school'; immers geen schrijver kon met het archaïsche 'schrift' werken zonder de tekens te hebben gememoriseerd. Het gebruik van het typisch mesopotamische rolzegel met voorstellingen vergelijkbaar met de mesopotamische kan voor deze penode aangetoond worden in Malatya diep in Anatolië aan de Eufraat.
3. Beeldende kunsten.
Afgezien van de rolzegels is er opvallend weinig bekend
over de beeldende kunst van de U.-.periode.
Resten van schilderingen op grote schaal mjn er uit
Tell Uqair en uit Malyan. Sculptuur is er weinig.
Vermeld kan worden een marmeren vrouwenkop uit Uruk, die gevonden is in een latere context. Uit deze plaats is ook de vaas afkomstig die iconografisch dicht staat bij een groep zegels, maar die toch niet een afdoende antwoord geeft op de vraag of in deze tijd de goden antropomorf werden voorgesteld. Processies onder aanvoering van een man die opvallend gekleed is in een net-achtige rok, naar een vrouwelijk persoon die een plaats inneemt bij een tempelingang, of een duidelijk rituele opstelling van voorwerpen beslissen niets; de godin kan namelijk gerepresenteerd worden door een priesteres, terwijl alleen haar symbolen - in het geval van Inanna van Uruk de karakteristieke rietbundels met krom gebonden top die ook voor de oervorm van de schrijving van haar naam dienst doen - haar werkelijke aanwezigheid aanduiden. Aan de andere kant kan men als waarschijnlijk aannemen dat een godin een opperpriester had, zoals een god een opperpriesteres had. Vast staat wel dat zeker vanaf deze periode tot in de nieuwbabylonische tijd in Uruk-Eanna dezelfde godin werd aanbeden. Andere symbolen kunnen moeilijk direct met hun goden verbonden worden.
Niet de hele iconografie hoort in de direct religieuze sfeer. Er zijn scènes die, in aanwezigheid van de al genoemde vorstelijke persoon, het afmaken van gevangenen tonen, en jachttaferelen. Belangrijk is ook een aantal scènes die activiteiten uit het dagelijks leven laten zien als pottenbakken, weven en melken. Hier is er een duidelijke relatie tussen de meer uitgewerkte, beter gesneden 'Uruk-zegels' en de veel schematischer massa roducten die 'Djemdet Nasr-zegels' heten. Vooral bij de scènes die kuddes uitbeelden treden bij de archaïsche zegels de symbolen van de diverse goden op de voorgrond.
4. Bouwkunst.
Het best bekend is de architectuur van de U.-p.,
waarbij het echter steeds duidelijker wordt dat de
gebouwen met rechthoekige of T-vormige centrale
zaal, die als kenmerkend voor de U .-p. konden gelden,
reeds een lange ontwikkeling in de voorafgaande
Ubaid-tijd achter zich hadden; hetzelfde kan
gelden voor de militaire architectuur, die nu voor
deze periode vooral uit Habuba bekend is. Daar, en
op de naburige Jebel Aruda is ook een zekere formele
planning van de nederzetting herkenbaar, die
in verband gebracht kan worden met de aan te nemen
'kolonisatie' van de Eufraat-route vanuit Mesopotamië,
waarvoor nu ook op turks grondgebied bewijzen
gevonden worden. Hoe intensief die 'kolonisatie'
was, en wat de precieze relaties tot het noordelijke
locale 'Uruk' waren is een moeilijke kwestie.
Meer materiaal uit de nieuwe engelse opgraving op
Tell Brak zou een betere definitie van het noordelijke
U.-p.-materiaal mogelijk kunnen maken.
Dat de vondsten uit een belangrijke, en tamelijk
uitgebreid gepubliceerde vindplaats als Tepe
Gawra, slechts heel moeilijk gerelateerd kunnen
worden aan de meer zuidelijke U .-p.-verschijnselen,
zegt veel over de stand van de kennis t.a.v. de U .-p.
in het noorden van Iraq.
(IV) Overige vindplaatsen.
1. Turkije en Syrië. Uitermate
weinig is er bekend over de verspreiding
van U .-p.-materiaal op turks gebied. Er zijn slechts
incidentele vermeldingen en geen gepubliceerde volledige
surveys, doch waar er op syrisch gebied over
de grens aan de Habur en verder naar het oosten en
in het Sinja-gebied in Iraq tientallen vindplaatsen
zijn, is er geen reden om aan te nemen dat op turks
gebied ten zuiden van de bergen de situatie principieel
anders is. Binnen de bergen zijn er slechts incidenteel
vindplaatsen met (incidenteel) U.-p.-materiaal:
vooral Malatya (Vla) en Tepecik in het Keban-gebied.
Langs de Eufraat is er een reeks belangrijke
U.-p.-vindplaatsen: o.a. vooral
Samsat en
Karkemis. Naar
het westen kan men Hamath K
en in het Amuq-gebied bv. Alalach XIV noemen,
doch surveys in het gebied van de Queiq en de Jabbul-vlakte
hebben weinig opgeleverd. Het is betreurenswaardig
dat er geen kaarten voor de verspreiding
van U.-p.-materiaal in Noord-iraq zijn, evenmin
is het verzamelde materiaal gepubliceerd; wij
kennen alleen tientallen namen, waaruit echter geen
patroon te distilleren valt over de ontwikkeling van
de bewoning. In sommige streken lijkt er een veel
intensievere bewoning in de U.-p. te zijn geweest,
bv. in het gebied van Rowanduz en van Suleimaniya,
doch veel minder in dat van Arbailu of
Makhmur of Chamchamal. Ook in het nu intensief
onderzochte Hamrin-gebied is in de U.-p. de bewoning
kennelijk niet dicht geweest.
2. Voor Zuid-Iraq is het beeld van de ontwikkeling van de bewoning, dank zij de gepubliceerde, op Nipur en Warka gebaseerde, surveys, en ook dat in et Diyala-gebied beter, maar stellig niet definitief. Vooral Adams heeft veel aandacht besteed aan de ontwikkeling gedurende de U.-p. Die ontwikkeling is niet gelijkmatig van streek tot streek: er lijkt toename in het gebied van Uruk zelf te zijn, afname in dat van Nippur.
3. Voor Iran is het moeilijk een beeld te krijgen. Vooral de bevelled rim bowl is hier gidsfossiel. Genoemd is Le Brun's werk in Susa. Belangwekkend is ook Godin Tepe V, waar een groep met opvallende architectuur, een rond gebouw, en U.-p.-aardewerk zich indrong in een 'inheemse' Ubaid-context, en kennelijk weer overhaast moest vertrekken. Ook Tepe Sialk IV vertoont U.p.-trekken, doch heeft proto-elamitische tabletten. De U.-p. in Elam is van amerikaanse kant intensief bestudeerd, waarbij vooral de interpretatie van een afvaldump in Sarafabad door Wright c.s. genoemd moet worden. De grote opgraving in Choga Mish is nog vrijwel onge publiceerd, in tegenstelling tot die in Malyan (Fars) bij Shiraz, het latere Anshan, waar de z.g. Baneshperiode tot de U.p. behoort. Ook de belangrijke opgraving in Tepe Yahya leverde voor laag IV proto-elamitische tabletten en bevelled rim bowls op, terwijl deze laatste al in V voorkomen.
(V) Het is duidelijk dat wij overal nog maar aan het
begin van onze kennis van deze belangrijke periode
staan: de relatie van de proto-elamitische cultuur
tot de U.p.-beschaving is verre van duidelijk. Verder
onderzoek zal ons ook een beeld van de duur
van de totale periode moeten geven; er zijn op het
ogenblik geen objectieve mogelijkheden voor een
schatting, er zijn geen C14-data met voldoende spreiding,
en schattingen gebaseerd op de duur van de
diverse bouwfasen in de verschillende vindplaatsen
zijn onvoldoende gefundeerd. De duur van de z.g.
late U.p.-fase zou misschien geraamd kunnen worden
op 200 à 300 jaar in de tweede helft van het 4e
millennium vC.; grotere nauwkeurigheid is een illusie.
Voor de eerdere fasen van de U.-p., die nergens
op voldoende schaal zijn aangesneden, is in het geheel
geen schatting mogelijk.
Lit. R.McC. Adams, Land behind Baghdad (Chicago/London
1965). B. Abu al-Soof, Distribution of Uruk, Jamdat Nasr and Ninevite
V Pottery (Iraq 30, 1968, 74-86). I.C. Lamberg-Karlovsk, The
Proto-Elamite Settlement of Tepe Yahya (Iran 9 1971, 87-96).
R.McC. Adams/H.J. Nissen, The Uruk Country-side (Chicago/
London 1972). G. A. Johnson, Local Exchange and Early State Development
in Southwestem Iran (Am Arbor 1973). W. Weiss/T.
Cuyler Young, The Merchants of Susa (Iran 13, 1975, 1-17). W.
Sumner, Excavation at Tell-i Malyan (Anshan 1974 (ib. 14, 1976,
103-115). H.T. Wright/N. Miller/R.Redding, Time and Process in
an Uruk Rural Center (in Centre National de la Recherche Scientifique
ed., L'Archéologie de l'Iraq, Paris 1980, 265-284). A. Palmieri,
Excavations at Arslantepe (Malatya) (Anatolian Studies 31, 1981,
101-119). R.McC. Adams, Heartland of Cities. Surveys of ancient
settlement and land use on the central floodplan of the Euphrates
(Chicago/London 1981).
Recente studies over de oorsprong van het schrift: P. Amiet, Il y a
5000 ans, les Élamites inventaient l'écriture (Archéologia 12, 1966,
16-23). M. Lambert, Pourquoi l'écriture est née en Mésopotamie
(ib. 24-31). A. Vaiman, Über die protosumerische Schrift (in J.
Harmatta/G. Komoróczy edd., Wirtschaft und Gesellschaft im alten
Vorderasien, Budapest 976, 15-27). D. Schmandt-Besserat, An Ar
chaic
Recording System and the Origin of Writing (Syro-Mesopotamian
Studies 1, 2, Malibu 1977, 1-32). A. Le Brun/F. Vallat, L'origine
de l'écriture à Suse (Cahiers de la Délégation Française en Iran
8, 1978, 7-59). D. Schmandt-Besserat, An Archaic Recording System
in the Uruk-Jemdet Nasr Period (AJA 83, 1979, 19-48). S.J.
Lieberman, Of Clay Pebbies, Hollow Clay Balts and Writing. A
Sumerian view (AJA 84, 1980, 339-358). M. Green, Animal Husbandry
at Uruk in the Archaic Period (JNES 39, 1980, 1-35).
[van Driel]