Irra, babylonische god van pest, dood en verderf, in
de babylonische theologie wel gelijkgesteld met
Nergal
van Kutha, hoewel hij daarvan oorspronkelijk
onderscheiden was. Hij is vooral bekend uit het
Irra-epos, een van de laatste mythisch-epische composities
uit Babylonië. Het epos, geschreven op vijf
tabletten, met in totaal ca. 700 versregels, is redelijk
goed bewaard. Op grond van de literaire stijl en
vooral historische indicaties dateert men het aan het
einde van de 2e of het begin van. het 1e millennium
vC. Het beschrijft hoe I., aangevuurd door zijn vizier
Isum en de vervaarlijke Zevengodheid (Sibitti),
de mensheid en speciaal Babylonië tuchtigt voor gebrek
aan eerbied jegens de goden en speciaal jegens
hemzelf. Hij krijgt hiertoe de kans door tijdelijk de
opperheerschappij van Marduk over te nemen. Uiteindelijk
realiseert I. zich dat hij te ver is gegaan en
wordt hij door Isum opgewekt het lot weer ten
goede te keren. Het is niet onaannemelijk dat het
werk een mythische interpretatie biedt van actuele
politieke gebeurtenissen; in dit verband is de vermelding
van de nomadische Suteërs en van verwoestingen
in een aantal babylonische steden (4,
48vv) van belang. De slotperikoop laat zien dat het
epos ook een magische functie had: wie het zong of
ophing (er zijn teksten van het epos in amuletvorm
bewaard!) werd voor pest en dood gevrijwaard en
was gezegend.
Lit. R. Frankena, Het epos van de pestgod I. (JbEOL 15,
1958, 160-176). L. Cagni, L'Epopea di Erra (Rome 1969). Id.,
Das Erra-Epos, Keilschrifttext (Rome 1970). [Veenhof]