Ninurta, sumerisch-babylonische god, die werd
vereerd in Nippur,
als zoon van Enlil en Ninlil,
en in Girsu (staat Lagas), waar hij de naam Ningirsu
(heer van Girsu) draagt en de gemaal is van
Baba. N. is een 'jonge god', met twee aspecten. Hij
is in de eerste plaats de god van de regenstorm en
donderwolken, die men oudtijds gemanifesteerd zag
als een grote zwarte vogel met uitgestrekte vleugels
(sumerisch Imdugud; akkadisch Anzū); later ontwikkelt
zich de voorstelling dat N. deze mythische
stormvogel overwonnen heeft, al blijft deze zijn symbooldier.
N.'s strijd met Anzu wordt verhaald in de 'Anzu-mythe', waarin N. Anzu overwint en het door hem gestolen 'tablet met de lotsbeschikkingen' terughaalt. N. is ook de god van de voorjaarsvloed (die de grond week maakt) en zo ook de god van het ploegen. Zijn relatie met de landbouw blijkt uit het feit dat hij geldt als Enlils opperlandbouwer, en dat hem een sumerische instructie over de technieken van de landbouw (een 'Georgica') in de mond gelegd wordt. Zijn feest in Nippur, gudsisu, luidde het begin van het ploegseizoen in. Daarnaast is hij het type van de jonge held, de vechter, en zo treedt hij naar voren in twee betrekkelijk jonge mythischepische composities (bilinguen): Lugal-e, dat zijn strijd beschrijft met de koning der planten en stenen, en vooral met het Asakku-monster in de bergen, waarbij Asakku wordt gezien of als een personificatie van de vijandige bergvolken, of als de winterkoude, en in Angim dimma, waarin zijn heldendaden en intocht in Nippur beschreven worden.
In Assyrië was N. populair als god van de strijd en
de jacht, en werd hij in Kalchu vereerd. Men neemt
wel aan dat met de in Gn 10,8 genoemde Nimrod
N. is bedoeld.
Lit. E. Dhorme, Les religions de Babylonie et d'Assyrie (Paris
1949) 102-109, 128-131. A. Fa1kenstein/W. von Soden, Sumerische
und akkadische Hymnen und Gebete (Zürich 1953)
sumerisch gedeelte nrs. 1-2, akkadisch gedeelte nrs. 10, 22,
51. A. Falkenstein, Sumerische Götterlieder 1 (Heidelberg
1959) 80-119. D. O. Edzard (WMI, 114v). T. Jacobsen, Toward
the Image of Tammuz (Cambridge 1970). [Veenhof]