De in Tarente geboren Griek Livius Andronicus (ca.284-204 vC), die als krijgsgevangen slaaf naar Rome kwam en na zijn vrijlating de naam van zijn meester Lucius Livius (Salinator) aannam, was de eerste romeinse dichter. Te Rome gaf hij les in griekse en latijnse literatuur en trad hij op als toneelspeler en -schrijver, onder meer van z.g. saturae. Een uit het grieks vertaalde komedie en tragedie van zijn hand werden in 240 vC tijdens de openbare spelen opgevoerd. De cantica liet hij zingen door een cantor, zelf nam hij als actor de gebaren voor zijn rekening. Ten behoeve van zijn onderricht vervaardigde hij verder een latijnse vertaling van de Odyssee in saturnische verzen (Saturnius), een werk dat eeuwenlang in Rome als schoolboek in gebruik bleef. In 207 vC dichtte L.A. in opdracht van de staat een verzoeningshymne (ter afwending van onheilspellende wondertekens) ter ere van Iuno Regina, die werd uitgevoerd door drie groepen van negen meisjes. Als dank werd de Minerva-tempel op de Aventijn aan de toneelschrijvers en acteurs, die later in een collegium of gilde verenigd waren, toegewezen als plaats van samenkomst.
Van het werk van L.A. zijn alleen enkele fragmenten
overgeleverd: van zijn tragedies naast talrijke titels
(bv. Andromeda, Achilles, Tereus) ca. 40 regels in
totaal; tran de komedies 2 titels (Gladiolus, Ludius)
en enkele versregels, en van zijn Odissia niet meer
dan 46 regels. Vooral uit laatstgenoemd werk blijkt
dat hij geen slaafs vertaler was, maar met gevoel
voor het eigene van Rome te werk ging (Μοῦσαι
geeft hij weer met Camenae, πολύτροπος met versutus).
Lit. Uitgaven: H. de la Ville de Mirmont, Études sur l'ancienne
poésie latine (Paris 1903) 5-201. M. Lenchantin de
Gubernatis, Livi Andronici Fragmenta (Turijn 1937). Met
engelse vertaling: E. H. Warmington, Remains of Old Latin
22 (Loeb Class. Libr., London 1961). - E. Fraenkel (PRE
Suppl. 5, 1931, 598-607). GRL 1, 4549. [Brouwers]