Lucilius naam van een romeinse gens, die voornamelijk bekend is door de dichter Gaius L.
(1) Gaius Lucilius, geboren ca. 180 vC te Suessa Aurunca, gestorven 103 vC te Napels, is een der meest originele verschijningen in de latijnse literatuur. Hij was de eerste, en bleef een der zeer weinigen, in Rome die zich als lid van de sociale bovenlaag geheel aan de literatuur wijdde. Met Scipio minor, die hij vergezelde in de numantijnse oorlog (134-133) en Laelius ging hij als gelijke om. In Athene genoot hij een filosofische opleiding. In zijn latere jaren beleefde hij het begin van sociale onrust - de Gracchen - en moreel verval.
L. hield zich uitsluitend met het genre der satire
bezig, waarvan hij door Horatius als de
eigenlijke schepper werd beschouwd. In 'praatverzen'
van zeer gevarieerde vorm en inhoud sprak hij
vlijmscherp en tekenachtig, vaak anecdotisch, over
de dingen van alledag: processen, politiek, erotiek,
graecomanie (hoewel zijn eigen verzen met griekse
woorden doorspekt zijn), filosofie, literatuur en
over zichzelf, waarbij zijn standpunt doorgaans antiextremistisch
en gematigd conservatief is. Van de 30
boeken Saturae zijn slechts 1378 verzen, hoogstens
10%, over; het langste fragment telt 12 verzen. De
boeken 1-21, in hexameters, zijn chronologisch de
laatste; 22-25 zijn gesteld in elegische disticha; 2630,
in senarii en septenarii, zijn de vroegste. Blijkbaar
heeft L. uiteindelijk de hexameter als meest
geschikte vorm ervaren, hetgeen door de latere ontwikkeling
bij Horatius,
Persius en
Iuvenalis is bevestigd.
Door Horatius, die hem van de 'boekenmarkt'
en uit de overlevering verdrongen heeft,
wordt hij bewonderd (en bv. in Satiren 1,5 nagevolgd)
om zijn humor, intelligentie en vrijmoedigheid,
maar om zijn losse vlotheid bekritiseerd. Maar
ook in de keizertijd vond L. in Quintilianus en
Tacitus
nog adepten die hem zelfs boven Horatius prefereerden.
Lit. Uitgaven: F. Marx, C. Lucilii Carminum Reliquiae 1-2
(Leipzig 1904v = Amsterdam 1963). Met engelse vertaling:
E. H. Warmington, Remains of Old Latin 3 (Loeb Class.
Libr., London 1938). Met duitse vertaling en uitvoerig commentaar:
W. Krenkel, L., Satiren 1-2 (Leiden 1970). Uitgave
met franse vertaling en commentaar: F: Charpin,
Lucilius, Satires 1,2 (Paris 1978). - A.
Kappelmacher (PRE 13, 1617-1637). GRL 1, 152-160. - C.
Cichorius, Untersuchungen zu L. (Berlin 1908). N. Terzaghi,
Lucilio (Turijn 1934). M. Puelma Piwonka, L. und Kallimachos
(Frankfurt 1949). L Mariotti, Studi Luciliani (Florence
1960). L. Berkowitz/T. Brunner, Index Lucilianus (Hildesheim
1968). J. Christes, Der frühe L. (Heidelberg 1971).
[Leeman]
(2) Lucilius, vriend van de
filosoof Seneca, die aan
hem zijn dialoog De providentia, zijn Naturales
quaestiones en zijn Epistolae morales opdroeg. L.
stamde uit Campanië en was van eenvoudige afkomst,
maar wist zich door eigen energie op te
werken tot de ridderstand. Na krijgsdienst te hebben
verricht aan de Rijn, in het Oosten en in Africa was
hij ca. 63 nC procurator
op Sicilië. L. had grote
belangstelling voor de wijsbegeerte en schreef ook
gedichten.
[Nuchelmans]