Valerius Cato, dichter en geleerde, die ca. 100 vC in Noord-ltalië werd geboren, alwaar hij echter ten tijde van Sulla (82-79 vC) van zijn vermogen en huis werd beroofd, waarna hij zich als leraar te Rome vestigde. Als theoreticus en hoofd van de neoterici genoot hij groot aanzien en werd hij met name bewonderd door Furius Bibaculus, Helvius Cinna en Ticidas, die zijn leerlingen en vertegenwoordigers van deze richting waren. Zijn grote betekenis voor hen als zorgvuldig criticus en commentator van hun werk komt tot uiting in de volgende uitspraak van Furius Bibaculus, die van de grammaticus V. Cato zegt dat hij 'als enige dichters wist te lezen en te vormen'; voorts noemt hij hem 'de latijnse Sirene'.
Van het werk van V. Cato is niets over. Vermeld wordt allereerst een gedicht Indignatio (Verontwaardiging), waarin de dichter benadrukte een vrijgeborene te zijn en voorts klaagde over het hem in zijn jeugd aangedane onrecht, waarbij hij doelt op het reeds vermelde verlies van zijn vermogen. Evenals zijn grammaticaal werk is dit autobiografische gedicht verloren gegaan. Dit geldt ook voor een verzameling mythologisch-erotische gedichten met de titel Lydia en voor een eveneens naar alexandrijnse trant geschreven epyllion Dictynna (ook wel Diana genoemd), waarin het verhaal wordt verteld en de bijnaam verklaard van de kretenzische nimf Britomartis uit het gevolg van Diana/Artemis, die door Minos bemind en achtervolgd, zich in zee wierp en daarbij in het net (δίκτυον) van een visser terecht kwam en sindsdien Dictynna heette.
Voorts wordt in sommige handschriften van
Horatius'
Satire 1, 10, lvv gesproken over een Cato als
uitgever van Lucilius' Satiren; doorgaans wordt de
hier genoemde Cato gelijkgesteld met het hoofd der
neoterici; geheel zeker is deze identificatie echter
niet. Voor de ten onrechte aan V. Cato toegeschreven,
in de Appendix Vergiliana voorkomende gedichten
Dirae en Lydia, zie Vergilius.
Lit. R. Helm (PRE 7A, 2347-2352). GRL 1, 287v. - H. Bardon, La
littérature latine inconnue 1 (Paris 1952) 337-341. J. Granarolo,
L'époque néoterique ou la poésie
romaine d'avant-garde au dernier
siècle de la République (Catulle
excepté) (in H. Temporini ed.,
Aufstieg und Niedergang der römischen Welt 1, 3, Berlin/New York
1973, 294-299 (V. C. chef d'école?), 335-339
(Témoignages relatifs
à V.C-)).