Publius Terentius Varro, romeinse dichter uit de 1e eeuw vC (geboren in 82 vC), bijgenaamd Atacinus naar de in zijn geboortestreek Gallia Narbonensis stromende rivier Atax (Aude), ter onderscheiding van Varro uit Reate.
Het dichtwerk van V. Atacinus omvatte de genres epos, leerdicht en satire.
1. Allereerst wordt melding gemaakt van een mythologisch epos met de titel Argonautae, een vertaling van de Ἀργοναυτικά van de grieks-hellenistische dichter Apollonius Rhodius, en evenals dit vier boeken omvattend.
2. Een historisch-panegyrisch epos met de titel Bellum Sequanicum handelde over Caesars strijd tegen de Sequani en de Sueben-vorst Ariovistus m 58 vC in Gallië.
3. Een geografisch thema werd behandeld in het leerdicht Chorographia, dat drie delen bevatte, waarin achtereenvolgens Europa, Afrika en Azië aan de orde kwamen, en dat geïnspireerd was op een gelijksoortig geschrift van Alexander van Ephese.
4. Tot hetzelfde (didactische) genre behoorde het gedicht Ephemeris over een landbouwkundig thema, waarvan alleen het gedeelte over de tekens die op naderende regen wijzen - een navolging van de corresponderende passage in Aratus' Phaenomena - bewaard gebleven is.
5. Verder wordt van V. Atacinus vermeld dat hij in navolging van Ennius en Lucilius satiren schreef (vgl. Horatius, Satiren 1, 10, 46, met het commentaar van Porphyrio) en dat van zijn hand erotische verzen voor een geliefde met de naam Leucadia verschenen (Propertius, Elegiae 2, 34, 85v; Ovidius, Tristia 2, 439v). Het is niet geheel duidelijk of het hier gaat om twee verschillende genres, satire en elegie, dan wel om satiren met een persoonlijke inhoud, naar het voorbeeld van Lucilius, die in zijn satiren plaats inruimde voor het bezingen van zijn geliefde Collyra.
Hoewel V. Atacinus door lateren veelvuldig geprezen
en benut is, zijn van zijn werken slechts enkele
schaarse fragmenten over, voornamelijk in de vorm
van citaten bij grammatici.
Lit. Uitgave van de fragmenten in W. Morel/C. Büchner, Fragmenta
Poetarum Latinorum Epicorum et Lyricorum praeter Ennium et
Lucilium (Leipzig 1982) 121-129. A. Traglia, Poetae Novi (Rome
1962) 84-93. - F. Lenz (PRE 5A, 692-704). GRL 1, 312v. - E.
Hofmann, Die literarische Persönlichkeit des P. Terentius V. Atacinus
(Wiener Studien 46, 1928, 159-176). H. Bardon, La littérature
latine inconnue 1 (Paris 1952) 368-372. H. Dahlmann/W. Speyer,
Varronische Studien 2. De rerum natura (Abh. Akad. Wiss. Lit.
Mainz, Geistes- und sozialwiss. Klasse 1959, 11). J. Gayraud, Un
Narbonnais du 1er siècle avant J.-C. Le poète Varron de l'Aude
Bulletin de l'Association G. Budé 1971, 648-665). J. Granarolo,
'époque néotérique ou la poésie romaine
d'avant-garde au dernier
siècle de la République (Catulle excepté)
(in H. Temporini ed.,
Aufstieg und Niedergang der römischen Welt 1, 3, Berlin/New York
1973, 278-360, in het bijzonder 307-312, 351-360; met uitgave van de
fragmenten).
[Brouwers]