1. de arena, door een laag, met beelden en zuilen
gesierd muurtje (spina, 'ruggegraat') overlangs in
tweeën gedeeld; aan elk van beide uiteinden van
de spina bevond zich een groep van drie metae
('keerpalen'), vergulde kegelvormige zuiltjes, waartegen
menige wagen verongelukte; op het ene uiteinde
van de spina stonden zeven grote houten of
stenen eieren, op het andere zeven dolfijnen, waarvan
er bij het einde van een ronde telkens een werd
verschoven. De eindstreep (calx) bevond zich aan
het eind van de linker baan, vóór de tribune van
de jury (tribunal iudicum).
2. de startboxen (carceres), vier of zes stallen aan
elke kant van de toegangspoort (porta pompae) in
de rechte korte zijde van de circus; de zegevierende wagens
verlieten de circus door de porta triumphalis in de
ronde korte zijde.
3. langs de lange zijden en de ronde korte zijde waren oplopende zitplaatsen (gradus) voor het publiek aangebracht; het keizerlijk hof had een eigen loge, pulvinar of cubiculum genaamd.
Gewoonlijk verschenen niet meer dan twee of vier
wagens tegelijk aan de start, getooid met de kleuren
der mededingende facties; elk span moest zeven
ronden maken. Het publiek kon op het winnende
span wedden; omdat ook de keizer een voorkeur
te kennen gaf, werden de rennen dikwijls tot politieke
demonstraties; in Constantinopel kwam het
in de 4e, 5e en 6e eeuw herhaaldelijk tot bloedige
gevechten tussen de Groenen en de Blauwen; in
532 nC zou een hieruit ontstaan oproer aan 30.000
mensen het leven hebben gekost.
De rensport was in Rome en Constantinopel in de
keizertijd de populairste vorm van vermaak, voor
kleinere steden was zij te kostbaar. Circusvermaak
in de moderne betekenis van het woord werd in
de circus niet geboden, afgeuen van behendigheidsdemonstraties
tijdens de pauze.
Andere circussen in Rome waren de in 221 vC aangelegde
Circus Flaminius
op het Marsveld, de door keizer
Caligula aangelegde
circus Vaticanus op de Vaticaanse
heuvel (hieruit is de obelisk op het Sint-Pietersplein
afkomstig), en de vrij goed bewaarde,
in 309 nC aangelegde Circus Maxentius aan de
Via Appia.
Buiten Rome zijn resten van grotere circussen
aangetroffen o.a. in Carthago,
Constantinopel,
Antiochië,
Aquileia,
Augusta Emerita (Mérida) en
Mediolanum (Milaan).
In het Oosten werd de circus
meestal aangeduid met de aan het grieks ontleende
naam hippodromus.
Afbeeldingen van wagenrennen komen veel voor
op reliëfs en mozaïeken.
Lit. E. Pollack (PRE 3, 2571-2585). G. Forni/S. Meschini
(EAA 2, 647-655). - E. Nash, Bildlexikon zur Topographie
des alten Rom 1 (Tübingen 1961) 232-242. [Nuchelmans]