Intercessio heette bij de Romeinen het recht van een
magistraat om door een veto een maatregel van een
andere magistraat te verbieden. Hiervoor diende hij
een maior of par potestas (= grotere of gelijke macht) te hebben. Slechts een
dictator was niet aan
intercessio blootgesteld. De oorsprong
ervan lag in het collegialiteitsbeginsel ; zij diende
ter voorkoming van machtsmisbruik.
Een bijzondere vorm van intercessio was de intercessio tribunicia,
waardoor volkstribunen elke actie die zij strijdig
achtten met het volksbelang konden verbieden.
Ook zij echter waren onderworpen aan de intercessio collegae.
Intercessio was slechts mogelijk op het terrein van het burgerlijk
recht en binnen Rome. Zij raakte in onbruik
toen zij aan de keizers werd toegekend als deel van
de tribunicia polestas.
Lit. R. Leonhard (PRE 9, 1603-1608). - Th. Mommsen,
Römisches Staatsrecht 1 (Leipzig 1876) 245-279. [A. J. Janssen]