Hij heette officieel Tiberius Claudius Nero Germanicus, als keizer Claudius Caesar Augustus Germanicus. Geboren op 1 augustus 10 v.C. in Lugdunum (Lyon) als jongste zoon van Drusus, de broer van de latere keizer Tiberius, en Antonia minor, dochter van Marcus Antonius en Octavia. Zijn vader stierf een jaar na zijn geboorte. Vanaf zijn vroege jeugd leed hij aan allerlei kwalen: door zijn zwakke knieën kon hij moeilijk lopen en trok hij met zijn rechtervoet; zijn hoofd en handen beefden voortdurend; hij stotterde en bij opwinding liep het speeksel uit zijn mond. Hij werd verwaarloosd en mocht niet in het openbaar optreden. Toen zijn Tiberius in 14 n.C. de troon besteeg, probeerde Claudius zich in het openbare leven te begeven, maar zijn oom verzette zich daartegen. Claudius trok zich daarna terug op zijn landgoederen en bracht zijn tijd door met drank, spel en studie (hij kende Etruskisch en Phoenicisch en schreef daar boeken over!). Toen zijn neef Caius (Caligula) keizer werd (37 n.C.) en hij 2 miljoen van zijn oom Tiberius had geërfd, bekleedde hij met Caius korte tijd het consulaat. Maar omdat de waanzin van Caius verergerde, werd zijn positie steeds gevaarlijker: hij werd het mikpunt van grappen en Caius sarde hem voortdurend: hij benoemde Claudius tot priester van Iupiter Latiaris - de eredienst van Caius zelf - met een verplicht entreegeld van 8 miljoen sestertiën, zodat Claudius al zijn huizen en bezittingen moest verkopen.
Bij de moord op Caius bevond Claudius in het paleis, waar hij zich verborgen hield, maar hij werd toch door de soldaten gevonden en ondanks verzet van de senaat tot keizer uitgeroepen o.a. met steun van zijn jeugdvriend Herodes Agrippa. Als keizer trad hij verstandig en gematigd op: hij begon met een algemene amnestie; hij weigerde overdreven huldebetoon. De verhouding met de senaat was niet bijster goed en daarom centraliseerde Claudius het bestuur en zette vrijgelaten aan het hoofd van de keizerlijke ministeries (Narcissus, Pallas, Polybius en Callistus). Bij het begin van zijn regering dreigde een groot tekort aan graan door de vreemde maatregelen van zijn voorganger: Claudius bouwde de haven van Ostia uit en reguleerde de Tiber, hij liet de Lacus Fucinus droogleggen, nieuwe wegen en de Aqua Claudia aanleggen.
Tijdens de regering van Claudius heerste in de provincies veel onrust. Mauretanië werd onderworpen; Herodes Agrippa kreeg de leiding over Judaea en Samaria; bij de progroms in Alexandrië greep Claudius in en kregen de Joden veel voorechten; aan de bovenloop van de Donau liet hij een reeks castella bouwen; het zuidoosten van Britannia werd veroverd en Claudius leverde zelf de laatste slag zodat de senaat hem een triomftocht kon geven in 44 n.C. en hij en zijn zoon de erenaam Britannicus kregen. De strijd op het eiland ging gewoon verder en de legaat Vespasianus onderscheidde zich daarbij.
Zijn huwelijksleven was zeer ongelukkig. Hij is viermaal getrouwd geweest. De eerste heeft hem 2 vroeggestorven kinderen gegeven, maar is door hem wegens echtbreuk verstoten. De tweede gaf hem een dochter Antonia; dit huwelijk liep op een scheiding uit. Het 3e huwelijk sloot hij met Valeria Messalina; uit deze verbintenis werden 2 kinderen geboren: een dochter Octavia in 40 en Britannicus in 41. Messalina had nogal wat macht over Claudius, maar niet op politiek gebied: zij hield van uitspattingen en nam minnaars. Narcissus greep in toen zij zelfs een huwelijk sloot met haar laatste minnaar: hij kreeg van Claudius volmacht om haar en haar minnaar Silius terecht te stellen. Het 4e huwelijk was met zijn 33-jarige nicht Agrippina die er alleen op uit was haar zoon uit een eerder huwelijk, Nero, op de de troon te krijgen. In 50 werd Nero door Claudius geadopteerd. Keulen, de plaats waar Agrippina geboren was, werd een Romeinse colonia: Colonia Agrippinensis. De strijd aan het hof werd Agrippina beslist, toen Claudius te kennen gaf spijt te hebben van de adoptie: zij doodde hem met giftige paddestoelen. Na een dag werd Nero keizer.
Claudius heeft op aanraden van Livius zeer veel geschreven, maar er is weinig bewaard gebleven.Lit. Suetonius, Divus C. Tacitus, Annales 11-12. Cassius Dio 60. Seneca, Divi Claudii Apocolocyntosis. - E. Groag/ Gaheis (PRE 3, 2778-2839). B. M. Felletti Maj (EAA 2, 704-706). A. von Domaszewski, Geschichte der römischen Kaiser 2² (Leipzig 1914) 21-46. M. P. Charlesworth (Cambridge Ancient History 10, 1934, 667-701) - P. Fabia, La Table Claudienne de Lyon (Lyon 1929). A. Momigliano, C., the Emperor and his Achievement (Oxford 1934, ²1961). J. H. Thiel, Keizer C. (Tijdschrift voor Geschiedenis 53, 1938, 1-33). M. P. Charlesworth, Documents Illustrating the Reigns of C. and Nero (Cambridge 1939). M. Stuart, The Portraiture of C. (New York 1938). V. M. Scramuzza, The Emperor C. (Harvard Historical Studies 44, Cambridge Mass. 1940). A. Esser, Cäsar und die Julisch-Claudischen Kaiser im biologisch-ärztlichen Blickfeld (Leiden 1958) 144-175. - Een knappe historische roman werd aan C. gewijd door Robert Graves; I Claudius en Claudius the God (1934; kritische bespreking door J. H. Thiel, Robert Graves en de historische C., Hermeneus 21, 1949/1950, 141-169). [Storms]