Marcus Ulpius Traianus werd in 53 in Italica geboren als zoon van Marcus Ulpius Traianus en de Spaanse Marcia. Na onder zijn vader in Syria gediend te hebben werd in 78 quaestor en ca. 84 praetor, waarna hij als commandant naar Spanje ging.
Daar kreeg hij de opdracht de opstand van Saturninus in Germania Superior te dempen (88). Na zijn consulaat in 91 keerde hij als stadhouder naar Opper-Germanië terug, waar hij door de aanleg van wegen en castella en de stichting van kolonies de Rijn- en Donaugrens versterkte.
Met zijn naam zijn de steden Nijmegen
(Noviomagus)
en Xanten (colonia Traiana)
verbonden (Hiernaast een bronzen portretkop van Trajanus, gevonden in de Waal bij Xanten (?)). In 97 werd hij door Nerva
geadopteerd en, voorzien van speciale bevoegdheden,
tot mederegent onder titel Caesar verheven.
Het jaar daarop volgde hij Nerva in
Keulen op.
Zijn eerste daad was de bestraffing van opstandige
praetorianen,
die hij naar Germania ontbood, waar
hij voorlopig bleef en de titel Germanicus
verwierf. In Rome, waar hij in 99 aankwam, werd
hij algemeen verwelkomd. Het gebruikelijke
donativum werd door hem gehalveerd, geschenken
bij zijn troonsbestijging wees hij van de hand.
Voor alles bereidde hij zich voor op de oorlog tegen de Dacische Decebalus, met het doel de Donaugrens te beveiligen. Ook lokt het Dacische goud. In 101 rukte Trajanus uit en overwinterde na een onbesliste slag bij Tapae aan de overzijde van de Donau. Toen hij het volgend jaar de hoofdstad Sarmizegetusa bedreigde, gaf Decebalus zich over, waarna de keizer de titel Dacicus aannam en te Rome een triomf vierde. In 105 roerde Decebalus zich opnieuw. Weer rukt Trojanus uit over de door Apollodorus bij Dobretae gebouwde Donaubrug en veroverde de Dacische hoofdstad, waarop Decebalus zich het leven benam. Zijn land werd de provincie Dacia, zijn hoofdstad een Romeinse kolonie. De zuil van Trajanus te Rome en het Tropaeum Traiani te Adamklissi (Roemenië) zijn een blijvende herinnering aan deze veldtochten. De Donaulinie kon nu worden versterkt en het spoedig tot rust gekomen gebied werd beveiligd en weldra geheel geromaniseerd (Roemeens!).
Intussen werd ook in het Oosten de rijksgrens afgerond doordat Aulus Cornelius Arabia Nabataea als provincie inlijfde (105). In Numidië versterkten de Romeinen in alle stilte hun greep op het land door de stichting van Thamugadi en Lambaesis.
Om de Parthische dreiging het hoofd te bieden verklaarde Trajanus in 113 de Parthen de oorlog. Zijn legers bezetten Armenië en een deel van Mesopotamië, waarna Armenië, Cappadocië en Klein-Armenië aan het rijk werden toegevoegd. In 115 keerde de keizer zich tegenkoning Osroës zelf en trok, na in Antiochië overwinterd te hebben in 116 de Tigris over, waarna hij de hoofdstad Ctesiphon bezette en de Perzische golf bereikte. Assyrië en Mesopotamië werden Romeinse provincies en aan 's keizers eerder verworven titels werd die van Parthicus toegevoed. Het veroverde gebied met zijn belangrijke verbindingsroutes naar het Oosten bleef echter onrustig.
Weliswaar werden revoltes onderdrukt, sloeg Lusius Quietus aanvallen in het noorden af en werd in Ctesiphon een vazalkoning aan de macht gebracht, maar de situatie bleek moeilijk in de hand te houden. Ook in Cyrene, Cyprus, Egypte en de Levant, waar Joden rebelleerden, deden zich problemen voor. Zo besloot Trajanus van een voorgenomen tocht naar Indië af te zien en terug te keren. Ernstig ziek bereikte hij Antiochië. Hij stierf, op doorreis naar Rome, in augustus 117 in het Cilicische Selinus. Zijn opvolger was de door hem geadopteerde Hadrianus.
De correspondentie van Trajanus met Plinius Minor en diens Panegyricus geven een helder beeld van het karakter van de keizer. Evenals zijn vrouw Plotina, die kinderloos bleef, was hij eenvoudig van aard en levenswijze. Bovendien was hij zeer plichtsgetrouw, resoluut en vooruitstrevend en een natuurlijk leider, die zijn macht niet misbruikte. Zeer populair bij het volk, was hij ook als ervaren legeraanvoerder bij de soldaten zeer gezien. Hij had groot respect voor de overgeleverde vormen. Hij eerbiedigde de voorrechten van de senaat, die hem de eretitel Optimus toekende. Zijn economisch beleid was straf, maar menselijk. Sociale nood had zijn bijzondere belangstelling. Verscheidene malen verstrekte hij gratificaties en liet hij kosteloos graan uitreiken. Ook beperkte hij de omvang van het successierecht. In burgerlijke functies werden vrijgelatenen steeds meer door equites vervangen.
Met zorg koos Trajanus zijn legerleiders en provinciebestuurders. De lasten van de provincies werden verlicht, steeds meer provincialen in de senaat opgenomen. Nadat gedurende de eerste regeringsjaren wegenbouw (bv. de Via Traiana), bruggen en openbare werken in het hele rijk grote prioriteit haden genoten, ontplooide Trajanus, daartoe in gesteld door de rijke buit uit de Dacische oorlog, vanaf 107 een enorme bouwactiviteit.
In de Aqua Traiana, de Naumachia, de markthallen en het Forum Traiani met zijn 100 voet hoge zuil zag Rome zelf prachtige monumenten verschijnen. Vele andere bouwwerken in Italië (de boog van Trajanus in Beneventum) en daarbuiten (Thamugadi) en ook havenwerken als in Ostia, Centumcellae, en Ancona getuigen van de zegeningen van zijn bewind. Ofschoon Trajanus de algemene ontwikkeling van zijn tijd bevat, miste hij diepere literaire belangstelling. Zijn menselijke houding tegenover de Christenen komt echter treffend tot uiting in zijn bewaarde correspondentie met Plinius, stadhouder van Bithynië. Trajanus wist het principaat zijn oude glans te hergeven.
Munten: H. Mattingly/E. A. Sydenham, The Roman Imperial Coinage 2. Vespasian to Hadrian (London 1926 = 1968) 234-313. H. Mattingly, Coins of the Roman Empire in the British Museum 3 London 1966) 31-235. P. Strack, Untersuchun en zur römischen eichsprägun des zweiten Jahrhunderts 1. Die Reichsprägung zur Zeit Trajans Stuttgart 1931).
Forum: P. Zanker, Das Trajansforum in Rom (Archäologischer Anzeiger 1970, 499-544). C. Leon, Die Bauornamentik des Trajansforums und ihre Stellung in der früh- und mittelkaiserzeitlichen Architekturdekoration Roms Wien 1971).
Zuil: C. Cichorius, Die Reliefs der Traianssäule 1-2 (Berlin 1896-1900).K. Lehmann-Hartleben, Die Trajanssäule, ein römisches Kunstwerk zu Beginn der Spätantike (Berlin 1926). L. Rossi, Trajan's Column and the Dacian Wars, rev. by J. M. C. Toynbee (London 1971). W. Gauer, Untersuchungen zur Trajanssäule 1. Darstellungsprogram und künstlerischer Entwurf (Berlin 1977).
Boog: F. Hassel, Der Trajansbogen in Benevent, ein Bauwerk des römischen Senats. Archäologisch-historische Untersuchungen zu seiner Chronologie und kunstgeschichtlichen Stellung (Mainz 1966). M. Rotili, L'arco di Traiano a Benevento (Roma 1972), Portret: W. Gross, Studien zu den Bildnissen Trajans (Diss. Würzburg/ Berlin 1937). Id., Bildnisse Trajans (Berlin 1940). J. Bernoulli, Römische Ikonographie 2,2 (Stuttgart 1894 = Hildesheim 1969), 73-89. [A.J. Janssen]