Titus Flavius Vespasianus werd in 9 n.C. in het Sabijnse Reate geboren. Zijn loopbaan voerde hem als krijgstribuun naar Thracië, als quaestor naar Kreta en Cyrenaica en in 40 tot de praetuur. Zijn promotor was de vrijgelatene Narcissus. Voor zijn diensten als legaat van de legio II Augusta in Britannia, aan de invasie waarvan hij ca. 42 deelnam, ontving hij de ornamenta triumphalia en twee priesterschappen. In 51 werd hij consul suffectus, waarna hij in 63 als proconsul Africa bestuurde. In Griekenland echter, waarheen hij in 66 Nero vergezelde, raakte hij bij de keizer in discrediet, omdat hij bij diens zangvoordracht in slaap was gevallen. Desondanks belastte Nero hem in 67 met het dempen van de Joodse opstand. Nog in hetzelfde jaar lukte het Vespasianus met aanzienlijke strijdkrachten Galilea en in 68 het grootste deel van Judaea, met uitzondering van Jeruzalem, te veroveren. Een volledige onderwerping werd door de beroering na de dood van Nero verhinderd en pas door Titus geëffectueerd.
Vespasianus die eerst de nieuwe keizer Galba geaccepteerd had (68), steunde na diens dood Otho tegen Vitellius. Na Othos's zelfmoord echter riepen de legioenen in Alexandrië op 1 juli 69 Vespasianus tot keizer uit, twee dagen later op instigatie van Mucianus, de stadhouder van Syria, die van Syria, waarbij zich die van Illyricum en aansloten. Terwijl Vespasianus de voor Rome bestemde graanschepen in Alexandrië vasthield, rukten de Pannonische troepen onder Marcus Antonius Primus op naar Italië, gevolg door Mucianus. Op aanstichten van Caecina sloot ook de vloot te Ravenna zich bij Vespasianus aan. In een bloedige dubbele slag bij Bedriacum (Po-vlakte) werden de troepen van Vitellius vernietigd, zodat Antonius Primus onstuitbaar verder naar Rome oprukte. Daar roerden zich nu ook de aanhangers van Vespasianus. Onder leiding van diens broer Flavius Sabinus bezetten zij het Capitool, waar zij echter door de Vitellianen tot overgave werden gedwongen. Het Capitool ging daarbij in vlammen op, Flavius Sabinus werd terechtgesteld. Reeds de volgende dag verscheen Antonius Primus voor de stad, die hij in een bloedige strijd, waarin Vitellius omkwam, veroverde. Vespasianus werd op 22 december 69 door de senaat en hierop in het hele rijk als keizer erkend en kwam in 70 aan uit Egypte, waar hij geld bijeen had gebracht, in Rome aan. Voor zichzelf en zijn zonen nam hij de titel Caesar aan, die sindsdien het vaste praedicaat werd voor het regerende huis en een soort ambtsaanduiding.
Door loopbaan en karakter was Vespasianus goed voorbereid op zijn zware taak. Hij bezat een gezond verstand, was eerlijk en had een groot gevoel voort humor; bovendien was hij wars van uiterlijk vertoon. Aan zijn zoon Titus liet hij de oorlog in Palestina over, die eindigde met de verovering van Jeruzalem en de vesting Masada. Judea werd als afzonderlijke provincie Iudaea, sinds 135 Syria Palestina geheten, van Syria afgescheiden. Samen met zijn zoon vierde Vespasianus in 71 een triomf. Zijn zwaarste taak was wel het in de burgeroorlogen geschokte vertrouwen van het publiek en de aangerichte schade te herstellen. Allerwegen openbaarde zich de gevolgen van het vierkeizerjaar: zo in Pontus, waar opstanden uitbraken, aan de Donau, waar Sarmaten en Geten Moesia brandschatten, in Britannia en Africa en in het bijzonder aan de Rijn, waar Bataven en Cananefaten o.l.v. Civilis een gevaarlijke opstand begonnen, waarbij zich andere stammen aansloten met de gedachte een imperium Galliarum te stichten. Quintus Petilius Cerialis wist echter na verschillende overwinningen de vrede te bewerkstelligen. Na het herstel van de rust aan alle grenzen kon in 71 de tempel van Ianus gesloten worden. Op de munten van Vespasianus zou PAX voortaan het hoofdmotief zijn.
Tegenover de senaat had de uit de ridderstand voortgekomen Vespasianus het niet gemakkelijk. Hij behandelde het college altijd met het grootste respect. De burgeroorlogen hadden de senaat zeer uitgedund en Vespasianus bracht hem weer op sterkte door leden van de ambtsadel en verdienstelijke Italiërs en provincialen er in op te nemen. In het bestuursapparaat veranderde overigens weinig. Wel werden equites geleidelijk door vrijgelatenen vervangen. Royaal was de keizer met het verlenen van Romeins burggerrecht en Latijns recht; dit laatste ontvingen bij edict alle steden van Spanje (75). Door het stichten van talrijke kolonies in afgelegen provincies werd de romanisering bevorderd. Op bestuurders en ambtenaren werd streng toezicht uitgeoefend; zwaar de straffen bij wanbeheer. Vespasianus was de eerste die in Rome Griekse en Latijnse professoren in de retorica vast salarieerde. Veel aandacht schonk Vespasianus aan het herstel van de discipline in het leger. Het aantal legioenen bleef op 28 gehandhaafd. Verscheidene werden echter gehergroepeerd. In zijn streve de grenzen te consolideren annexeerde Vespasianus in het Oosten de vazalstaten Commagene en Armenia minor, (72). Rhodus en de Lycische bond verloren hun autonomie en werden in 74 met Pamphylië tot een nieuwe provincie verenigd. In Britannië werd de onderwrping van Wales voltooid en de Romeinse grens tot Schotland opgeschoven. In Germanië werd het Neckar-gebied veroverd en werden de Agri decumates in het rijk opgenomen. Aan Rijn en Donau werd de grens door wegen en versterkingen beveiligd.
Meteen in 70 werd begonnen met de herbouw van het Capitool. De grootste zorgen baarden de geruïneerde financiën, voor het herstel waarvan volgens Vespasianus'berekeningen 40 miljard sestertiën nodig waren. Daartoe werden in de provincies de tributa over de hele lijn verhoogd en nauwgezet geïnd. Nieuwe heffingen werden bedacht ('Pecunia non olet'), onwettig verworven staatsgrond weer in handen van de staat gebracht. Zijn financiële politiek bezorgde Vespasianus de naam van vrekkigheid. De staat echter voer er wel bij. Toch schuwde de keizer grote uitgaven ten algemene nutte niet. Zo verrezen in Rome behalve het Capitool een prachtige tempel van Pax (75) en het Colosseum (80). Ook de provincies werden ruimschoots met wegen, bouwwerken kunst en onderwijs bedacht. Een grote steun voor Vespasianus was Mucianus. die hem tot zijn aankomst in Rome vertegenwoordigde en tegenstrevende krachten in bedwang hield. Tot hen behoorde de praetor Helvidius Priscus, die ter dood veroordeeld werd. In aansluiting hierop werden de filosofen, in het bijzonder de Stoïcijnen, tot wie Helvidius behoorde, als gevaarlijk voor de monarchie uit Italië verbannen (72). De trouwste hulp van Vespasianus was zijn zoon Titus, die in 70 mederegent en prefect werd van de praetoriaanse garde, die door Vitellius uitgebreid was, maar door Mucianus weer tot de oude sterkte teruggebracht werd. Herhaaldelijk bekleedden Vespasianus en Titus het consulaat. Zo was de opvolging verzekerd. Toen Vespasianus stierf, werd hij door de senaat vergoddelijkt en volgde Titus probleemloos zijn vader op.
Lit. Tacitus, Historiae 2-4. Suetonius, Vespasianus. Cassius Dio 6566. Flavius Josephus, Bellum Judaicum. - Weynand (PRE 6, 2623-2695). B. M. Felletti Maj (EAA 7, 1147v). - B. W. Henderson, Five Roman Emperors (Vespasian-Trajan) (Cambridge 1927, ²New York 1969). H. Graf, Kaiser Vespasian. Untersuchungen zu Suetons Vita Divi Vespasiani (Stuttgart 1937). L. Homo, Vespasien, l'empereur du bon sens (69-79 ap. J.C.) (Paris 1949). A. Briessmann, Tacitus und das flavische Geschichtsbild (Hermes, Einzelschriften 10, Wiesbaden 1955). M. McCrum/A. G. Woodhead, Select Documents of the Principates of the Flavian Emperors, A.D. 68-96 (Cambridge 1961). G. Vanella, L'adventus di Vespasiano nei suoi aspetti misti co-religiosi e giuridico-costituzionali (Napels 1965). G. W. Houston, Roman Imperial Administrative Personnel during the Principates of Vespasian and Titus (A.D. 69-81) (Diss. Chapel Hill 1971). A.B. Bosworth, Vespasian and the Provinces. Some Problems of the Early 70's A.D. (Athenaeum 51, 1973, 49-78). J. Nichols, Vespasian and the Flavian Party (Diss. Los Angeles 1974). A. Schalit, Die Erhebung Vespasians nach Flavius Josephus, Talmud und Midrasch. Zur Geschichte einer messianischen Profetie (in H. Temporini ed., Aufstieg und Niedergang der römischen Welt II, 2, Berlin/New York 1975, 208-327). J. Nicols, Vespasian and the partes flaviae (Wiesbaden 1978). H. Bengtson, Die Flavier: Vespasian, Titus, Domitian. Geschichte eines römischen Kaiserhauses (München 1979). Munten: H. Mattingly/E.A. Sydenham, The Roman Imperial Coinage 2 (London 1926, ²1968) 1-213. H. Mattingly, Coins of the Roman Empire in the British Museum 2 (London 1930, ²1966) 1-222, XXIV-LXIX. - Portret: J. Bernoulli, Römische Ikonographie 2, 2 (Stuttgart 1894 = Hildesheim 1969) 21-31. G. Foerschner, Das Porträt Vespasians auf römischen Münzen Diss. Münster 1958 = Numismatische Zeitschrift 1959-1960). G. Daltrop/U. Hausmann/ M. Wegner, Die Flavier (= Das römische Herrscherbild 2, 1, Berlin 1966). [A. J. Janssen]