Aan zijn censuur heeft Cato zijn grootste roem en zijn bijnaam Censorius (oud-censor) te danken. Tijdens de stipte vervulling van dat ambt en in zijn gehele verdere leven verdedigde hij met drastische maatregelen de oud-romeinse virtus en de voorvaderlijke deugden van eerlijkheid, spaarzaamheid en arbeidzaamheid, stelde onbeschroomd de misbruiken van de adelsheerschappij aan de kaak en verzette zich fel tegen de griekse cultuur en levenswijze, die sinds de tweede punische oorlog, met name via de kring der Scipionen, in Rome ingang vonden (van de griekse artsen zou hij gezegd hebben: 'ze hebben gezworen ons en alle andere barbaren met hun geneesmiddelen te zullen uitroeien, en ze laten er zich nog voor betalen ook'). Als censor stiet Cato zeven leden uit de senaat en vele equites uit de ridderstand, hief hoge weeldebelastingen, verbeterde de hygiëne in de stad en liet de Basilica Porcia bouwen.
In de volgende decennia bleef Cato zijn eigenzinnige
beginselen trouw en oefende als senator grote invloed
op de romeinse binnenlandse en buitenlandse
politiek uit (tengevolge van zijn fanatisme werd
hij niet minder dan 44 maal aangeklaagd. maar
steeds werd hij vrijgesproken!). In 178 beschuldigde
hij Marcus Fulvius Nobilior, de censor van 179, van
misbruik van zijn ambt; in 171 maakte hij deel uit
van een commissie van onderzoek naar afpersingen in Spanje,
in 167 pleitte hij voor handhaving
van de onafhankelijkheid van het overwonnen Macedonië en
tegen oorlog met Rhodus, in 155 wist
hij de uitwijzing van een atheens gezantschap, bestaande
uit de wijsgeren
Carneades,
Critolaus en
Diogenes,
te bewerken, in 151 bepleitte hij op sarcastische
toon de terugzending van de sinds 167 in
Rome verblijvende achaeïsche gijzelaars. Karakteristiek voor
Cato's politieke denkbeelden is ook
zijn angst voor Carthago:
vooral sinds hij in 153
of 152 lid was geweest van een gezantschap dat
moest bemiddelen tussen Carthago en Massinissa,
hamerde hij zijn medesenatoren te pas en te onpas in
dat Carthago vernietigd diende te worden (Ceterum censeo Carthaginem esse
delendam). In 150 en 149 was C. het
die tegen de voorstanders van vrede de oorlogsverklaring aan
Carthago doordreef. Toen hij in de
herfst van 149 op 85-jarige leeftijd stierf (vijf jaar
tevoren was hij nog voor de tweede maal gehuwd),
had hij nog juist de eerste successen van Scipio Africanus
minor mogen beleven.
C. was tweemaal gehuwd; uit het eerste huwelijk.
met Licinia, werd Cato Licinianus geboren, die o.a.
als jurist werkzaam was. uit het tweede, met Salonia. C.
Salonianus, de grootvader van Cato Uticensis.
Cato leerde niet, zoals vaak beweerd is, eerst op hoge
leeftijd grieks. Als schrijver echter hanteerde hij,
in tegenstelling met velen van zijn tijdgenoten, welbewust
zijn moedertaal. Zo werd hij de grondlegger
van het latijnse proza; aan de griekse literatuur ontleende
hij veel wat, zonder de eigen volksaard te
schaden, voor de Romeinen nuttig kon zijn. Slechts
fragmenten bezitten we van:
1. Origines, de eerste in het latijn gestelde geschiedenis van Rome,
in zeven boeken, vanaf de stichting (volgens C. in 751 vC) tot aan zijn eigen tijd:
in dit werk vatte hij de geschiedenis op als res
gesttre populi Romani en liet daarom de namen
der veldheren onvermeld;
2. Libri ad Marcum filium, een aan zijn oudste
zoon opgedragen 'encyclopedie voor algemene vorming';
3. Carmen de moribus, levenswijsheid in versvorm;
4. een tachtigtal Orationes; C. was de eerste Romein
die zijn redevoeringen ook publiceerde.
Zo goed als volledig, zij het niet geheel in de originele vorm,
is overgeleverd zijn tractaat De agri
cultura, het oudste bewaard gebleven latijnse prozageschrift,
een praktische handleiding voor in de
stad wonende landheren. Het eerste, meer systematische deel
behandelt de koop en de inrichting van
een landgoed en de verdeling van de landarbeid
over de jaargetijden, het tweede deel bevat o.a. modellen voor
contracten, teeltvoorschriften, recepten,
bezweringsformules en gebeden. Het werkje heeft
geen enkele literaire pretentie of waarde, maar is
typerend voor de nuchtere en praktische instelling
van het milieu waartoe de auteur behoorde; taal en
stijl zijn vooral uit historisch oogpunt interessant.
De zgn. Dicta of Disticha Catonis dateren eerst
uit de 3e of 4e eeuw nC en getuigen van de populariteit van de
oude C. in later tijden.
Lit. Biografieën van Nepos en Plutarchus. Livius, boeken
34, 36, 38 en 39. Cicero, C. maior de senectute. - M. Gelzer
(PRE 22, 108-145). F. Leo, Geschichte der römischen Literatur 1
(Berlin 1913) 265-300. - Uitgaven: beste moderne editie van
De agri cultura: A. Mazzanno, M. Porcii Catonis
De agri cultura liber, ad fidem Florentini codicis deperditi
(Leipzig 1962). Met engelse vertaling: W. Hooper/H. Ash,
C. and Varro, De agri cultura (Loeb Class. Libr., London
1934). Met duitse vertaling: P. Thielscher, Des M. C. Belehrung
über die Landwirtschaft (1963). Fragmenten der redevoeringen bij
H. Malcovati, Oratorum Romanorum Fragmenta I (Turijn 1930),
van de Origines bij H. Peter, Historicorum Romanorum Reliquiae 1 (Leipzig 1914). J.
Hörle, Catos Hausbücher (Paderborn 1929). R. Till, Die
Sprache C.s (Philologus, Suppl.-Band 28, 2, Leipzig 1935).
B. Janzer, Historische Untersuchungen zu den Redenfragmenten des
M. Porcius C. (Wurzburg 1937). F. della Corte,
Catone censore. La vita e la fortuna (Turijn 1949). A.
Mazzarino, Introduzione al De agricultura di Catone (Rome
1952). D. Kienast, C. der Zensor. Seine Persönlichkeit und
seine Zeit, mit einem Neuabdruck der Redefragmente (Heidelberg 1954).
Uitgave met franse vertaling: R. Goujard, Caton. De
l'Agriculture (Paris 1975). - A.E. Astin, C. the Censor (Oxford
1978).