Sulla's dood bracht daarop de Marianen in beweging.
Resten van hun in Italië door Pompeius verslagen
legers vluchtten naar Sertorius
in Spanje. Pompeius, die
nog nooit een ambt had bekleed, dwong de senaat
hem, met het imperium proconsulare bekleed, naar
Spanje te zenden, waar hij evenwel tot de komst van
Metellus geen succes boekte. Definitieve resultaten
kwamen trouwens pas tot stand toen Sertorius' opvolger
Perperna was verslagen en gedood.
Pompeius pacificeerde en romaniseerde het land op
milde wijze. Bij zijn terugkeer naar Italië (71) vielen
hem 5000 man van het door Crassus
verslagen leger van Spartacus in handen; een tweede
triomf volgde hierop.
Tijdens het consulaat
dat hij in 70 samen met Crassus
bekleedde, werd o.m. het door Sulla beknotte
volkstribunaat hersteld.
Een verwijdering van de
optimates en Crassus was het gevolg. In 67 werd Pompeius,
die in Rome groot aanzien genoot, op voorstel van
Gabinius belast met de oorlog tegen de zeerovers,
waarvoor hij met grote volmachten werd bekleed. Na
in drie maanden zijn taak met succes te
hebben volbracht, ontving hij begin 66 op voorstel
van de volkstribuun Manilius samen met de provincies
Bithynia en Cilicia het opperbevel tegen
Mithridates, die hij niet ver van de Eufraat versloeg.
Mithridates' bondgenoot
Tigranes
van Armenië gaf
zich over en behield zijn rijk, maar moest
Syrië en andere gebieden afstaan en tribuut betalen.
Mithridates' stamland werd voorlopig tot provincie
gemaakt en de Eufraat werd de grens met de Parthen.
In de winter van 64 op 63 herstelde Pompeius de rust
in Syrië, dat ook provincie werd en na de val van
Jeruzalem met Judaea werd uitgebreid. Door gebiedsvergroting
verplichtte Pompeius ook naburige vorsten
aan zich.
In de volgende winter - Mithridates had intussen
zelfmoord gepleegd en zijn zoon Pharnaces vrede
met Rome gesloten - trof Pompeius nadere regelingen voor
Azië. Na een bezoek aan de wijsgeer Posidonius op
Rhodus keerde hij vervolgens naar Rome terug,
waar intussen een heftige partijstrijd was ontbrand.
Caesar en
Crassus hadden getracht de afwezige
Pompeius schaakmat te zetten, o.a. door bepaalde wetsvoorstellen
te torpederen. Tot ieders verbazing ontbond Pompeius na zijn
landing te Brundisium het leger; in
september 61 vierde hij daarop een schitterende
triomf.
Zijn hoofddoel, verdeling van land onder zijn veteranen en bekrachtiging van zijn in Azië getroffen regelingen, stuitte echter op verzet bij de optimates, die hem niet vertrouwden. Zo vond Pompeius de weg naar Caesar, die voor 59 tot consul werd gekozen en Pompeius ook met Crassus verzoende. Het hierop volgend verbond, dat het eerste triumviraat wordt genoemd, werd door Cato het begin van het einde van de vrije republiek genoemd. De eigenlijke machthebber hierin was Pompeius, wiens wensen nu vervuld werden en die Caesars dochter Iulia huwde. Intussen bleef Rome onrustig. Een nieuwe toenadering van Pompeius tot de optimates leidde tot de terugroeping van de eerder door Pompeius in de steek gelaten Cicero, in wiens verbanning de volksman Clodius de hand had gehad. Bovendien ontving Pompeius in 57, tegelijk met het oppertoezicht op de graanvoorziening voor het hele rijk voor de tijd van vijf jaar, uitgebreide volmachten. In 55 sloot het driemanschap te Luca een nieuw verbond, nu in alle openbaarheid. Hierbij werd aan Crassus en Pompeius het consulaat voor 55 toebedeeld. Daarna zou, ieder voor vijf jaar, Pompeius de spaanse provincies en Crassus Syrië krijgen, terwijl Caesar Gallië behield. Als consul voltooide Pompeius zijn theater, dat met prachtige spelen werd ingewijd. Na zijn ambtstermijn vertrok Crassus naar het Oosten, Pompeius echter liet, onder voorwendsel van de cura annonae, Spanje door een legaat besturen en bleef in Italië, waar de anarchie hem niet onwelgevallig was.
Bestuurloosheid - in 54 vonden er geen consulsverkiezingen plaats -, moordpartijen (Titus Annius Milo), plunderingen en branden deden tenslotte de senaat besluiten aan Pompeius het herstel van de orde op te dragen. Zo werd hij in 52 consul sine collega. Na herstel van de orde liet hij de senaat zijn spaans commando met vijf jaar verlengen. In 54 stierf Iulia. En nadat in 53 ook nog Crassus bij Carrhae gesneuveld was, spitste de machtstrijd tussen Pompeius en Caesar zich toe. De laatste dong naar het consulaat voor 48. Na afloop van zijn gallisch mandaat op 1 maart 50 voelde hij zich als ambteloos burger bedreigd.
Aangezien een compromis uitgesloten was, rukte Caesar, nadat de staat van beleg afgekondigd was, de Rubico over, die de grens was van zijn provincie (49). Zijn snelle opmars deed Pompeius, de magistraten en de senaat hals over kop Rome verlaten. De door Caesar achtervolgde Pompeius stak naar Illyrië over, waar hij tot opperbevelhebber werd benoemd. De westelijke provincies met uitzondering van Africa capituleerden voor Caesar. Deze werd, na zijn terugkeer naar Rome, tot dictator benoemd en voor 48 tot consui gekozen. Alle onderhandelingen met Pompeius mislukten. Nog in 49 stak Caesar daarom naar Griekenland over, waar hij op 7 juni 48 bij Pharsalus Pompeius een beslissende nederlaag toebracht. Diens plan om bij Ptolemaeus XIII, de zoon van de door hem steeds geprotegeerde Ptolemaeus Auletes, zijn toevlucht te zoeken mislukte, daar hij bij zijn landing te Pelusium op bevel van de jonge vorst werd vermoord.
Pompeius was een groot organisator op militair en politiek
terrein en voelde zich verantwoordelijk voor het
hele rijk. Hij miskende echter zijn eigen mogelijkheden
en die van zijn tegenspelers en dit werd zijn
ondergang. Zijn uiterlijk is uit portretten en van
munten bekend.
Lit. Plutarchus, biografieën van Pompeius, Sertorius, Caesar en Lucullus. Sallustius, Historiae. Suetonius, Divus Iulius. Caesar, De bello civili. - F. Miltner (PRE 21, 2062-2211). W. H. Gross (PRE 21, 2549-2552). M. Borda (EAA 6, 367-369). - E. Meyer, Caesars Monarchie und das Principat des Pompeius Innere Geschichte Roms von 66 bis 44 v. Chr. (Stuttgart 1918 = 1963). M. Gelzer, Pompeius (München 1949, ²1959). J. van Ooteghem, Pompée le Grand, batisseur d'Empire (Bruxelles 1954). G. A. Mansuelli, La politica di Cneo Pompeo Magno (Bologna 1959). W. S. Anderson, Pompey, his Friends and the Literature of the First Century B.C. (Berkeley 1963). M. Gelzer, Das erste Consulat des Pompeius und die Übertragung der grossen Imperien (Kleine Schriften 2, Wiesbaden 1963, 146-189). A. Burns, Pompey's Strategy and Domitius' Stand at Corfinium (Historia 15, 1966, 74-95). K. Kraft, Taten des Pompeius auf den Münzen (Jahrbuch für Numismatik und Geldgeschichte 18, 1968, 7-24). E. S. Gruen, Pompey, the Roman Aristocracy and the Conference of Luca (Historia 18, 1969, 71-108). V. L. Holliday, Pompey in Cicero's Correspondance and Lucan's Civil War (Den Haag 1969). R. Seager, Pompey. A political biography (Oxford 1979). P. Greenhalgh, Pompey 1-2 (London 1980v).
Iconografie: J. Bernoulli, Römische Ikonographie 1 (Leipzig)
Berlin 1882 = Hildesheim 1969) 107-131. F. Poulsen, Billeder
af Pompeius og Caesar (Kopenhagen 1935). Id., Les portraits de Pompeius
Magnus (Revue archéologique 7, 1936, 16-52).