Punische oorlogen heten de drie oorlogen tussen de Romeinen en de bewoners van Carthago, die ook Puniërs genoemd worden. Oorzaak van het langdurige conflict tussen de oorspronkelijk bevriende machten was beider streven naar de hegemonie in het westelijk bekken van de Middellandse Zee.
(1) Aanleiding tot de eerste Punische oorlog (264-241 vC) was de bezetting van de sicilische stad Messana door de Carthagers, waarop de daar gelegerde Mamertijnen Rome om hulp vroegen. Na enige aarzeling zond de senaat de consul Appius Claudius Caudex met troepen naar Sicilië. Diens successen brachten koning Hiëro van Syracuse aan de zijde van de Romeinen (263). Om de na het verlies van Segesta en Agrigentum doorvechtende Carthagers van het eiland te verdrijven, bouwde de consul Duilius inderhaast een van enterbruggen voorziene vloot, waarmee hij zijn tegenstanders bij Mylae versloeg (260). Hierna werd de strijd naar Afrika overgebracht (256), maar het optreden van Marcus Atilius Regulus daar werd een mislukking. Successen als de verovering van Panormus (254) en van de berg Eryx en tegenslagen vooral ter zee, zoals de ondergang van een romeinse vloot bij kaap Palinurus (253), volgden elkaar op. Tenslotte bracht Gaius Lutatius Catulus in 241 vC met een nieuwe vloot Hamilcar Barcas bij de Aegatische eilanden een grote nederlaag toe, die tot vrede leidde.
Daarbij lieten de Carthagers Sicilië aan de Romeinen en verplichtten zich in tien jaar een oorlogsschatting van 3.200 talenten te betalen.
De oorlog kreeg nog een epiloog. Toen de Carthagers, na onderdrukking van een rebellie van huursoldaten in eigen land, een opstand van soldeniers op Sardinië wilden onderdrukken, greep Rome opnieuw in. Het machteloze Carthago moest ook dit eiland afstaan en een extra schatting van 1.200 talenten betalen. Sicilië en Sardinië met Corsica werden de eerste buiten-italische provincies van Rome, dat zo een reeks van beveiligende eiland-bastions voor zijn kusten verwierf. Slechts Syracuse bleef als beloning voor Hiëro's trouw onafhankelijk.
(2) De tweede Punische oorlog (218-201 vC) brak uit in Spanje, waar Hamilcar Barcas en zijn opvolger Hasdrubal het in de eerste oorlog verlorene hadden gecompenseerd en in 226 de Ebro bij verdrag was aanvaard als scheidslijn tussen de carthaagse en romeinse invloedssferen. Ten zuiden van de rivier was alleen Saguntum met de Romeinen verbonden.
Een aanval van Hannibal op deze stad deed, volgens de traditie, de oorlog uitbreken, maar Saguntum is in december 219 veroverd en de oorlog pas in juli 218 verklaard. Waarschijnlijk is deze dus pas uitgebroken toen Hannibal de Ebro overtrok om het gebied ten noorden daarvan te veroveren. Het romeinse bevel in Spanje werd in handen van Publius Cornelius Scipio gelegd; diens medeconsul Tiberius Sempronius Longus bereidde vanuit Sicilië een aanval op Afrika voor. Bliksemsnel greep Hannibal echter het initiatief, wist de door moeilijkheden met de noorditalische Kelten opgehouden Romeinen te ontlopen en verscheen, na zijn befaamde overtocht over de Alpen, nog in de herfst van 218 in Noord-italië, waar hij zijn tegenstanders bij de Ticinus en de Trebia versloeg. Vrijwel heel het gebied koos zijn zijde, zodat nu Midden-Italië zich op zijn komst kon voorbereiden.
In 217 Etrurië binnengevallen versloeg hij de consul Gaius Flaminius bij het Trasumeense Meer en kort daarop ook de romeinse ruiterij. De hierop volgende doorstoot naar Zuid-ltalië moest de romeinse bondgenoten daar aan het wankelen brengen. Rome, in paniek, benoemde Quintus Fabius Maximus (Cunctator) tot dictator. Diens taktiek van talmen bleek juist: zij verschafte Rome een adempauze tot herstel. Toch werden zijn consuls in 216 vC bij Cannae nog vernietigend verslagen. Capua en andere verbonden steden vielen nu van Rome af.
Anders dan in Italië, waar de Romeinen in de verdediging bleven en slechts hier en daar wat verloren terrein herwonnen, gingen zij in Spanje, Carthago's mannenreservoir, tot het offensief over. Hun overmacht ter zee werd overigens door de vijand niet ernstig betwist. Op Sicilië, waar na Hiëro's dood (215) zijn opvolger Hiëronymus zich bij Hannibal had aangesloten, leidde diens vermoording tot de val van de monarchie en tot een ingrijpen van Rome. De val van Syracuse (212), waarbij de beroemde wis- en werktuigkundige Archimedes de dood vond, bracht heel het eiland in de macht van Rome. Intussen mislukte een poging van de Carthagers om Sardinië te herwinnen, maar wel kwam in 215 een bondgenootschap tussen hen en Philippus V van Macedonië tot stand. In Italië wisselde de strijd: Hannibal veroverde Tarente en andere Griekse steden, Rome herwon Casilinum en, na een beleg dat leidde tot de befaämde demonstratieve tocht van Hannibal tegen Rome (Hannibal ante portas), ook Capua, dat zwaar werd gestraft. Verscheidene afgevallen steden sloten zich nu weer bij Rome aan. Ook in Spanje ging de strijd op en neer: in 214 vC veroverden de Romeinen Saguntum, in 211 vonden de broeders Publius en Gnaeus Scipio er bij een nederlaag de dood; Publius' gelijknämige en geniale zoon, in 210 met verse troepen aangekomen, vielen in 209 reeds Carthago Nova en de rijke zilvermijnen in handen.
In Italië werd in hetzelfde jaar Tarente door de Romeinen heroverd. Maar het was de nederlaag aan de Metaurus van Hasdrubal, die op weg was naar zijn broer Hannibal met versterkingen uit Spanje, die een definitieve wending in de strijd bracht (207). Mago ontruimde Spanje, dat opgegeven werd, en kwam met zijn vloot naar Italië, waarheen ook Scipio zich spoedde: in 205 consul geworden zou hij naar Afrika oversteken, waar Rome in de Numidiër Syphax een bondgenoot had. In hetzelfde jaar werd vrede gesloten met Macedonië.
In Afrika sloeg Scipio het beleg om Utica, dat hij echter moest afbreken om af te rekenen met Hasdrubal en de afvallige Syphax, die verslagen werden. Syphax werd gevangen genomen door zijn mededinger Masinissa, die als koning van Numidië voortaan Rome's trouwe bondgenoot zou zijn. Een vredesverzoek van de Carthagers werd gevolgd door een wapenstilstand en de terugroeping van Hannibal en Mago die, onoverwonnen, Italië opgaven. De heropening van de strijd na het verbreken van de wapenpauze door de Carthagers, leidde tot hun volledige nederlaag bij Zama (202). De daarop volgende vrede (201 vC) beperkte Carthago tot Afrika. De stad moest 10.000 talenten betalen, gijzelaars stellen, alle krijgsolifanten en vrijwel alle oorlogsschepen uitieveren en mocht buiten Afrika geen, in Afrika slechts met Rome's toestemming oorlog voeren. Scipio keerde in triomf naar Rome terug en ontving de eretitel Africanus.
(3) De derde Punische oorlog
(149-146) vond zijn oorsprong in
de voor Rome gevaarlijk geachte nieuwe bloei van
Carthago. Toch vond Marcus Porcius Cato's
Ceterum censeo Carthaginem esse delendam aanvankelijk
weinig gehoor. Toen echter Carthago, tot
het uiterste getergd door de herhaalde overvallen
van Masinissa, die steeds door de Romeinen in het
gelijk werd gesteld, naar de wapens greep, lag het
voorwendsel voor de hand: Carthago had het verdrag
van 201 geschonden. Na de landing van beide
consuls smeekte het echter om vrede, waarop de
Romeinen de Carthagers bevalen de stad, die verwoest
moest worden, te verlaten. Dit was echter te
veel. Hasdrubal bracht Carthago in staat van verdediging
met het gevolg dat het, ook nog in 148, de
Romeinen wist te weerstaan. Dezen kozen daarop,
ondanks het ontbreken van de wettelijke leeftijd,
Publius Cornelius Scipio Aemilianus voor 147
tot consul en vertrouwden hem de strijd in Afrika
toe. Na Carthago volledig van de buitenwereld afgesloten
te hebben, bestormde hij ten slotte de uitgehongerde
stad, die na plundering volledig verwoest
en vervloekt werd. De gevangen genomen
Hasdrubal werd begenadigd, het carthaagse gebied
werd tot de romeinse provincie Africa gemaakt.
Scipio kreeg de eretitel Africanus Minor.
Lit. Algemeen: voornaamste antieke bronnen: Polybius, hoeken
1, 3, 7-11, 14-15. Livius, boeken 21-30. Appianus, boeken
5-8. Plutarchus' levens van Marcellus en Quintus Fabius Maximus.
Moderne werken: G. de Sanctis, Storia dei Romani 3,
1-2. L'età delle guerre puniche (Florence 1916, ²1968). E.
Pais, Storia di Roma durante le guerre puniche 1-2 (Rome
1927, Turijn 1935). CAH 8, 1930, G. Giannelli, Storia di
Roma nell'età delle guerre puniche (Bologna 1938). J. Vogt
e.d., Rom und Karthago (Leipzig 1943). S. Mazzarino, Introduzione
alle guerre puniche (Catania 1947). B. Combet-Farnoux,
Les guerres puniques (Que sais-je 888, Paris 1960). H.
Bengtson, Grundriss der römischen Geschichte 1 (München
1967) 72-107, 136-143. Zie voorts de literatuur bij de trefwoorden
waarnaar in de tekst verwezen wordt.
ad (1): P. Meyer, Der Ausbruch des ersten Punischen Krieges
(Diss. Breslau 1908). A. Heuss, Der erste Punische Krieg und
das Problem des römischen Imperialismus (Historische Zeit.
schrift 169, 1949, 457-513 = Darmstadt 1964). D. Roussel,
Les Sidliens entre les Romains et les Carthaginois à l'époque
de la première guerre punique (Paris 1970).
ad (2): E. Täubler, Vorgeschichte des zweiten Punischen
Krieges (Berlin 1921). H. H. Scullard, Scipio Africanus in
the Second Punic War (Cambridge 1930). W. Otto, Eine antike
Kriegsschuldfrage. Die Vorgeschichte des 2. Punischen
Krieges (Historische Zeitschrift 145, 1932, 589-616). W. Hoffmann,
Die römische Kriegserklärung au Karthago im Jahre
218 (Rheinisches Museum 94, 1951, 69-88). J. F. Lazenby,
Hannibal's War. A military history of the second Punic war (Warminster 1978).
ad (3): L. Zancan, Le cause della terza guerra punica (Atti
del Reale Istituto Veneto 95, 2, 1935-1936, 529-601). W. Hoffmann,
Die römische Politik des 2. Jahrhunderts und das Ende
Karthagos (Historia 9, 1960, 309-344).
[A. J. Janssen]