Notenspelletjes

Romeinse kinderen kenden verschillende spelletjes met noten die bij wijze van knikkers gebruikt werden. Het spel was zo algemeen dat een spreekwoord is ontstaan: 'relinquere nuces' (de noten achter zich laten) om aan te geven dat men geen kind meer was.

Ovidius beschrijft in zijn(?) werk 'Nuces' zeven verschillende soorten spellen met noten. Een daarvan was het 'ludus castellorum'; men legde drie noten tegen elkaar aan in de vorm van een driehoek. Dan liet men daarop een noot vallen die bovenop moest blijven liggen.

Een andere notenspeletjes bestond hierin dat men vanaf een bepaalde afstand (ong. 2 m) een noot in een amfoor (bij de Romeinen 'orca') moest werpen. De winnaar was degene die de meeste noten in de amfoor had geworpen. Als er geen amfoor was, groef men een kuiltje in de grond waarin de noot gegooid moest worden. De Grieken noemden dit spel τρόπα.

Een andere vorm was dat op verschillende afstanden van een beginlijn vijf kleine hoopjes van noten werden gelegd. Iedere speler heeft vijf noten en probeert in vijf worpen de hoopjes uit elkaar te gooien. De noten die hij geraakt heeft, mag hij houden. Daarna worden de notenhoopjes aangevuld uit een grote pot en een volgende speler is aan de beurt. Wie na vijf ronden de meeste heeft, heeft gewonnen.


Overzicht