Huygens'
IN SMITHII NOVIOMAGUM,
OPPIDUM BATAVORUM
Huygens'
IN I. SMITHII ECCLESIASTA NEOMAGENSIS
PENUM ANTIQUARIAM INSTRUCTISSIMAM
IN ANTIQUARII NOBILISSIMI DOCTISSIMIQUE I. SMITHII DISSERTATIONEM PRO NEOMAGO OPPIDO BATAVORUM
| OP HET BETOOG VAN DE ZEER EDELE EN ZEER GELEERDE OUDHEIDKUNDIGE I. SMITHIUS, TER VERDEDIGING VAN NIJMEGEN ALS STAD DER BATAVEN | Vertaling A.A.R. Bastiaensen, in: Johannes Smetius, Nijmegen, stad der Bataven. Vertaald en ingeleid door A.A.R. Bastiaensen, S. Langereis en L.G.J.M. Nellissen, Nijmegen 1999, p. 20. De Latijnse tekst is ook te vinden op de Heinsius-collectie van Ton Harmsen. Huygens begint met de vermelding van de mythe van Deucalion, volgens welke de mens uit op aarde geworpen stenen ontstaan is, met andere woorden een aardse geboorte heeft. Daarop zinspeelt ook op het eind van het gedicht de uitdrukking 'zoon van de aarde' terrae filius, in het Latijn normalerwijs depreciërend voor iemand van onechte, onedele of onbekende geboorte, maar hier door Huygens veredeld in toepassing op Smetius, die als opgraver, met schatten van de oudheid omhangen, uit de aarde te voorschijn komt. Een ander motief is dat in de beschrijving van Smetius de figuur van Civilis doorschemert. Civilis was Bataaf, maar in zijn krijgsdienst tegelijk Romein. Die dubbele loyaliteit uit zich bij Smetius in zijn zorg voor de Romeinse oudheden in het land der Bataven. | |||||
Hunc quoque, si fas est, si quam non vana meretur Deucalioneae stirpis origo fidem, | 1 | Als het dus mag, als 's mensen afkomst van Deucalion Een waar verhaal, niet onbetrouwb're fabel is, | |||||
Hunc quoque, tot gemmas, inter nummosque loquaces, Eruta felici sidere gleba virum | 3 | Dan steeg bij dat proces uit vruchtb're klei een man met tal Van gemmen en met munten scherp van beeldenaar, | |||||
Naturâ ludente dedit, κειμήλιον orbis Antiqui, lucem deliciumque novi. | 5 | Verrassing der natuur, juweel bewaard uit oude tijd En licht en lieveling van 't huidige geslacht. | |||||
Unica Romanos inter sub judice lis est Et Batavos, utris debeat ille genus: | 7 | Op één punt zijn Romeinen en Bataven in dispuut, Aan wie van beiden hij toch wel zijn afkomst dankt: | |||||
Romane nascentis pueri cunabula primum, An Batavo Solem viderit iste solo? | 9 | Zag misschien Rome het eerst de wieg van deze boreling, Of zag hij op Bataafse grond het levenslicht? | |||||
Res Batavas, res annorum sub nube sepultas, Tantam de tantâ prodere nocte diem, | 11 | Dat na die somb're nacht, na eeuwen duisternis, wat tot 't Bataafs verleden hoort, in helder licht zich toont, | |||||
Gentilem Batavum adversos habuisse Quirites Arguit, et nostro sub meruisse duce, | 13 | Bewijst dat een Bataaf van eed'le herkomst stelling nam Tegen Romeinse scharen, en hun veldheer werd, | Hij doelt op Smetius, die in het vervolg veldheer der Bataven heet. Maar op de achtergrond staat Civilis, die in de Bataafse opstand streed tegen de Romeinen | ||||
Romanas acies et controversa Batavûm Oppida, nec dubiis tradere castra locis, | 15 | Dat hij van Rome's krijgsmacht, van Bataafse legering En stad, zo lang betwist, de zeek're plaats aanwees, | |||||
Tradere Caesareo, qualique Hortensius olim, Quali non poterat Tullius eloquio, | 17 | De keizerlijke. Met een stijl die noch Hortensius, Noch Tullius in zuiverheid benaad'ren kon, | Nijmegen wordt door Smetius als keizerlijke stad verheerlijkt Sinds Karel de Grote zijn palts hier vestigde draagt Nijmegen ook wel de bijnaam 'Keizerstad' Hortensius en Marcus Tullius Cicero waren bekende Romeinse redenaars | ||||
Romanas acies inter vixisse Quiritem Dictat et in nostrum signa tulisse ducem. | 19 | Houdt hij ons voor dat hij rasecht Romein was samen met Romeinse manschap, die in hem haar veldheer eert. | |||||
Dum pugnant avidae, dum cunas Roma, parentes Imputat ambigua terra Batava fide, | 21 | Terwijl ze gretig vechten, d' uitslag zeer onzeker is, - Wieg noemt zich Rome, en oorsprong eist 't Bataafse land - | |||||
Tu quod agis, Smithi, pulchri certaminis ansam Multiplicem mox, et mox, iterumque dato. | 23 | Moet jij maar, Smithius, doen wat je doet en nog eens doen, En zo herhaald' aanleiding zijn tot eed'le strijd. | |||||
Nec saltem sine Patre satum, sine Matre videri, Stemmatis ingenui dedecus esse puta. | 25 | En denk ook niet dat wat geboorte zonder vader lijkt En zonder moeder, d' eer van de familie schendt. | |||||
Rudera cognatos numeras illustria, multo Consule, non raro Caesare fratre venis. | 27 | Ruïnes luisterrijk zijn je verwanten; je gezel Is vaak een broer die consul, soms die Caesar is. | Het gaat hier om consul- en keizermunten | ||||
Respue, quo clares, tituli gentilis honorem, Nobilior Terrae filius esse potes. | 29 | Wijs af het adellijk blazoen waarmee je luister oogst: Als Zoon van d' Aarde ben je hoger edelman. |
IN SMITHII NOVIOMAGUM, OPPIDUM BATAVORUM
| OP HET WERK VAN SMITHIUS: NIJMEGEN, STAD DER BATAVEN
| Vertaling A.A.R. Bastiaensen, in: Johannes Smetius, Nijmegen, stad der Bataven. Vertaald en ingeleid door A.A.R. Bastiaensen, S. Langereis en L.G.J.M. Nellissen, Nijmegen 1999, p. 239-240. De Latijnse tekst is ook te vinden op de Heinsius-collectie van Ton Harmsen. | |||||
De luce lucem mutuare nemini Proclive non est. Hoc agunt qui nil agunt | 1 | Niemand voelt niet de neiging om bij licht zijn licht Te lenen: zo doen zij die enkel doen wat al | |||||
Nisi hoc quod actum est, proferunt nihil nisi Quod protulere doctiores aut avi, | 3 | Gedaan is, enkel schrijven wat, sinds lang of vaak Sinds kort, door meer deskundigen geschreven is. | |||||
Aut saepe patres. Smithius non sic meus, Non sic. Avorum nemo quod, nemo patrum | 5 | Zo niet mijn Smithius, o nee. Wat noch vroeger Geslacht doorzag noch later, is door hem doorzien: | |||||
Pervidit, hic pervidit, et meos docet Princeps Batavos, oppidi sedem sui, | 7 | En hij als eerste wijst aan mijn Bataafse volk D' oorspronkelijke ligging van hun stad, destijds | |||||
Et illud olim illustre seminarium Virtutis, illud nunc et armorum penu, | 9 | Van dapperheid illuster kweekbed, nu ook nog Illuster arsenaal van wapens allerhand. | |||||
Quod maluit non esse quam jugum pati Ferox Batavûm Ductor, Insulae suis | 11 | D'onstuim'ge leider der Bataven zag die stad Liever verdwenen dan in slavernij: hij koos | |||||
Adhuc Batavae deligens forti fugâ Prudens recessum. Disce, lector, Smithio | 13 | Met wijsheid voor zijn mannen om in dapp're vlucht Naar 't Eiland, ook Bataafs gebied, te gaan. Lezer, | Julius Civilis, rebellerend tegen de Romeinen, voerde zijn troepen, na het gevecht bij Xanten, naar de Betuwe, het 'Eiland'. | ||||
Docente, si Batavus es, quo cesseris, Et unde, cum sinistra fluminis fuit | 15 | Ben je Bataaf, verneem van leraar Smithius Waarheen en waarvandaan je tocht ging, toen de grond | |||||
Sinistra ripa, dexteras invasimus Dextre paludes: disce, nec fumos puta | 17 | Links van de stroom de boze oever was en wij Heel passend het moerasland binnentrokken rechts. | |||||
Gerrasve vendi; testibus testaceis Effossa fimo veritas fumos fugat! | 19 | Luister, weet goed: geen rook of onzin wordt verkocht. Realiteit komt op uit afvalstof - zie naar | |||||
Nummi loquuntur, frusta, lampades, styli, Elingue marmor asserit, cum Smithio, | 21 | Het aardewerk - en blaast die rook weg. Sprekend zijn Munt, brokken puin, lamp, schrijfmateriaal; zwijgend | |||||
Hic esse saltus, hic Rhodum. Mirare nunc, Lector, docentem Smithium quod nescias, | 23 | Verklaart marmer, met Smithius: dit is de plek. Lezer, hoed af voor Smithius: Smithius brengt | Huygens haalt hier een spreuk aan uit een Latijnse vertaling van fabel 33 van Aesopus: Hic Rhodus, hic saltus, 'hier is Rhodus, hier is je sprong', gezegd tot een opschepperige atleet, die beweerde in Rhodus een geweldige sprong te hebben gemaakt. Met een lichte verschuiving in de betekenis zegt de dichter: 'Hier is de plaats waar het om gaat.' | ||||
Nisi de tenebris Smithio accensâ face, Prodente Patriae situm Patriae situ. | 25 | Aan 't licht wat duister bleef als hij niet, blootleggend De stad van puin, de ligging toonde van de stad. |
IN I. SMITHII ECCLESIASTA NEOMAGENSIS PENUM ANTIQUARIAM INSTRUCTISSIMAM
| OP DE OUDHEIDKUNDIGE INBOEDEL VAN J. SMITHIUS MAN VAN HOGE GELEERDHEID EN HOGE BESCHAVING
| Vertaling A.A.R. Bastiaensen, in: Johannes Smetius, Nijmegen, stad der Bataven. Vertaald en ingeleid door A.A.R. Bastiaensen, S. Langereis en L.G.J.M. Nellissen, Nijmegen 1999, p. 86-88. Het commentaar hieronder (in deze kolom) is deels van mijn hand, deels zijn het de voetnoten uit Nijmegen, stad der Bataven. De Latijnse tekst is ook te vinden op de Heinsius-collectie van Ton Harmsen.
Onderstaand gedicht is gedateerd op 25 september 1634 Drunae in castris. Heeft Huygens in het legerkamp te Drunen tijd en energie
Het gedicht begint met een aanroeping van voorwerpen uit de collectie van Smetius (r. 1-20). In deze kolom heb ik bij beide opsommingen van voorwerpen tussen [ en ] de corresponderende regelnummers geplaatst. | |||||
Defuncti cinis Imperii, grandaeva supellex, Parva peregrino relliqua Roma solo. | 1 | O, as van een gestorven rijk, o, huisraad hoogbejaard, Klein Rome voortbestaand op een uitheemse grond; | |||||
Frusta Deûm, putres Genii, fumose penatum Horror et ararum sic quoque sancte lapis; | 3 | Brokstukken godheid, schutspatroon, beroete huisgod, naar Voor 't oog, met niettemin een heil'ge altaarsteen | [31-32] | ||||
Crinibus in nodum tortis, fera signa, Sicambri, Quae deriserunt qui timuere patres; | 5 | - Jullie, de voorzaten Sicambriërs, met het aak'lig Geknoopte haar, voorwerp van spot, maar ook van angst - | [33-34] Martialis, Spectacula I.3.9 en Epigrammata XIV.176.2 | ||||
Fibula decepti toties jam fabula vulgi, Annule, quem fracto gemma nitore decet; | 7 | En speld, telkens opnieuw misleiding van 't publiek , en ring Waar goed bij past een steen van flonk'ring velerlei; | [35-38] Iuvenalis, Saturae VI.379; toneelspelers kregen een speld door hun voorhuid gestoken om hen tot seksuele onthouding te dwingen; men geloofde dat dit goed was voor de stem. | ||||
Arma virum, phalerae, mage nunc deflebilis urnae Testa frequens, lacerae lampades, ossa, styli; | 9 | Wapens en borstversieringen, asurn, verdrietig toen En nu, lampscherven, schrijfstiften, snijwerk in been; | [40-48] | ||||
Vestigata diu pedis uncia, trita fritillo Tessera, pertuso debilis aere lebes; | 11 | Maat van een twaalfde voet zo lang gezocht , door 't dobbelen Versleten steen, kapotte koop'ren ketelwand; | [49-52] Bronzen 'duim'stok van een voet lengte, verdeeld in vier palmen, twaalf duimen en zestien vingers. | ||||
Gutte, triens, phialae, Setini cara lagenae Vitra, Saguntino pocula ficta luto; | 13 | En jullie, offerkruikjes, kelken klein en groot formaat, Wijnfles uit Setia, bekers van Spaanse waar; | [53-56] Martialis, Epigrammata XIV.108.2. | ||||
Ridiculi periamma Dei, bene nupta sigillo Clavis, inassueti cymbala fissa soni: | 15 | Jij, talisman van de bespotte god, en sleutel ter Verzegeling , cimbalen stukgegaan, ontstemd; | [57-62] De bespotte god is Priapus. Sleutel en verzegeling: Horatius, Epoden I.20.3. | ||||
Numme situ praestans, vili venerande metallo, Quem senium, rara sorte, virere facit, | 17 | Versleten munt, dus fraai; kostbaar, want van vergaand metaal; Jeugdig - zeldzaam genoeg - op grond van ouderdom; | [63-74] | ||||
Cara strues carie, regina pecunia certe, Quae Regum titulos reddis et hos pecudum. | 19 | Verzaam'ling kost'lijk door verval, geld koningin omdat 't Van koningen de naam weergeeft, en ook van vee. | Het Latijnse woord 'geld' pecunia is op grond van ruilhandel in vroeger tijden verwant met het woord 'vee' pecus, pecudis. | ||||
Vobis, thesauri, fumos et inania rerum Et maris et terrae viscera posthabeo. | 21 | Een schat zijn jullie; ik geef ijdelheid en leeg gedoe En al wat zee en land herbergt voor jullie prijs. | |||||
Nec satior visis tamen; en, quicumque voracem Creditis aspectu pascier, esurio. | 23 | Maar 't zien verzadigt niet; mocht iemand denken dat ik m'er Gulzig tegoed aan doe: nee, honger is mijn deel. | |||||
Nec moveor tactis; nihili est tractata rubigo, Sollicita nihili testa voluta manu. | 25 | Aanraken dan? 't Ontroert me niet: roest aangepakt zegt niets, Niets aardewerk met toegewijde hand gedraaid. | |||||
Ardet ab amplexu totius avara metalli Mens magis antiquae noctis inire specum, | 27 | 't Is niet metaal, welk ook, dat trekt; de geest wenst vuriger De donk're grotten van 't verleden in te gaan, | |||||
In saecli penetrare sinus, in viscera veri Ire juvat, te, te, Roma, priore frui. | 29 | De schoot van de geschiedenis, verborgen werk'lijkheid, Verheugd jou, Rome, Rome van weleer, te zien: | |||||
Quis Genii genius, quae Diis reverentia, quae dos Propria, quae lapidi victima, thura, merum; | 31 | Wie van jouw stam beschermgeest was, welk eigen eerbewijs Ied're god had: dier, wierook, wijn op d' offersteen; | [3-4] | ||||
Cur aurita siet rufi persona Batavi, Quâ quondam, quâ nunc parte Sicamber aret; | 33 | Waarom de rossige Bataaf eigenlijk oren heeft; Waar de Sicambriërs tóen ploegden, en waar nu; | [5-6] Martialis, Epigrammata VI.82.6 | ||||
Quâ lacerarit acu, qualem, cui fibula vestem Vinxerit, unde sagum, strinxerit, unde togam; | 35 | De kleren die hij droeg, met wat voor naald bewerkt, waaraan Gespeld, waarmee jekker en toga aangesnoerd. | [7] | ||||
Annulus in dextra quando, qua fulserit, in qua Fulmina non nocui sanguinis, arma virum; | 37 | Waar hij de ring liet flitsen zichtbaar aan zijn rechterhand, Flitsen onschuldig rood, der mannen instrument; | [8] De ring gezien als teken van autoriteit, middel tot gezagsuitoefening. | ||||
Qua phaleras gestarit equus; quas flebilis urna Relliquias trunco carmine muta notet; | 39 | Waar 't paard de borstversiering droeg; welk' overledene De rouwurn stom - grafschrift beschadigd - aan ons toont; | [9-10] | ||||
Lampas ad humanos quae non descenderit usus, Cui magis in cultu, cui minus apta Deum; | 41 | Tot eer van welke godheid méér, van welke minder strekt' De lamp, te trots voor menselijke dienstbaarheid; | |||||
Vixerit aeternae, tantum se pasta, lucernae Flammula, an invisae larva sit illa rei; | 43 | Of 't vlammetje van 't eeuwigbrandend licht louter zichzelf In stand hield, of van iets onzienlijks teken was; | Lange tijd geloofde men dat er eeuwigbrandende lampen bestonden; net name in de vijftiende eeuw zouden er bij opgravingen veel brandende lampjes aangetroffen zijn in graven. | ||||
Osseus argenteo num cesserit, hic aurato Ipso vertendus sub Cicerone stylus; | 45 | Of bij de schrijfstift zilver 't oude been verjoeg, maar zelf Week voor verguld, geschikt voor werk naar Cicero; | |||||
Rettuleritne parum cui se praeberet arandam Nacta cedro dignam cera beata manum; | 47 | Niet onbelangrijk: aan wie was, blij met een blijvend schrift, Zich prijs kon geven als een te bewerken bed; | Bedoeld is (bijen)was voor een schrijftafeltje. | ||||
Unde sat inventi constet pedis uncia, de quo Non dubiam faciat marmore sumpta fidem; | 49 | Waaruit de maat bestaat van 't twaalfde deel van een nu wel Gevonden voet, welk marmer haar betrouwbaar maakt; | [11-12] | ||||
Qua se parte cubi damnosa canicula, qua se Felici dexter senio prodiderit; | 51 | Wanneer de dobbelsteen in 'hondenworp' ongunstig viel, En wanneer gunstig met een worp van 'alle zes'; | Persius, Saturae III.48-49, spreekt over 'het schadelijke teefje' damnosa canicula en 'de gunstige zes' dexter senios. | ||||
Aretina quid antistent quibus inter amicos Lautus erat Tuscis Porsena fictilibus; | 53 | Wat Arretijns-Etruskisch aardewerk, Porsenna's kring Voor feest'lijk tafelen ten dienste, onderscheidt; | [13-14] Martialis, Epigrammata XIV.98.2. | ||||
Qui calices, qui non vili de pulvere nati, Quod Surrentinae leve toreuma rotae; | 55 | Welk' aardsoort goede bekers garandeert, welk bas-relief Door glans een draaischijf uit Sorrento kennen doet; | Martialis, Epigrammata XIV.102.2. | ||||
Unde sit, exanguem Lemures timuisse Priapum, Quem, puto, nec vivum tota Suburra timet; | 57 | Hoe schimmen konden bang zijn voor Priapus levenloos, De god om wie in leven, heel Subura lacht; | [15] Een van de functies van god Priapus was het wacht houden op begraafplaatsen; meer algemeen staat hij bekend als vruchtbaarheidsgod, afgebeeld met een ontblote phallus. De Subura was een volksbuurt in Rome met mensen van allerlei slag. | ||||
Quae promi fuerit, quae durae densa novercae, Quae non morosi pandula clavis heri; | 59 | De sleutels: 't exemplaar van wie de voorraadkast beheert; Stiefmoeders stroeve, 't gulle van een minzaam heer. | 't gulle': Huygens gebruikt hier het in de Latijnse literatuur niet voorkomende adjectief pandulus, wellicht in verband te brengen met het werkwoord pandere, 'openen'. | ||||
Aera Celenaeos lugentia matris amores Quanta Corinthiaci praeda sonora juvet; | 61 | Hoe 't te Korinthe buitgemaakte welluidend metaal Het brons ontmoet dat met de Grote Moeder treurt; | [16]
Vitruvius, De architectura V.5.8, vermeldt dat Mummius, veroveraar en verwoester van Korinthe in 146 vóór Christus, het koper van de theaters naar Rome liet verslepen. Martialis, Epigrammata XIV.204.1; met koperen cimbalen ondersteunden de priesters van Cybele, de Grote Moeder der goden, haar liefdessmart om Atthis. | ||||
Quis nummo pretium Consul, quotus arroget Annus. Quid sibi serratus, biga, quadriga, velit; | 63 | Door welke consul en welk jaar een geldstuk waarde krijgt, Wat karteling, wat twee- of vierspan doet op 't beeld; | [17-20] Horatius, Epoden II.1.35. | ||||
Quis solidum, quâ parte crepet, cui lamina fucum Fecerit, aut ferrum in viscera condiderit; | 65 | Voor wie en waar het muntmetaal massief klinkt, wie het door In 't binnenste verscholen ijzerlaag bedriegt; | Persius, Saturae V.25. | ||||
Qui referat rerum Dominos, qui fronte Quiritem. Praeferat hesterno sordidus ille situs, | 67 | Hoe dat versleten geld de meesters van de wereld toont, Hoe de Romeinse burger uit verleden tijd; | |||||
Quo spiret non falsus Otho, quot curta Tribunos Puncta, quotum Imperium caeca litura probet, | 69 | Wat d' echtheid uitmaakt van een Othokop; d' afkortingen Voor een tribuun, het wit voor zoveel jaar in 't ambt; | |||||
Cur magis hunc illo firmet consulta Senatus Gratia, an argenti pluris an aeris honos: | 71 | Waarom bij gunsten de senaat verschil maakt tussen twee: Heeft wie met zilver komt meer kans dan wie met brons? | |||||
An pretium utrivis duplicarit miles inauri, An proba missilium pondera, forma, valor. | 73 | Of een soldaat voor beiden met een ring in 't oor méér telt, Of geldt d' hoeveelheid wapens, de persoonlijkheid? | |||||
Singula nosse juvat, juvat omnia: et omnia jam, jam, Singula perspiciens omnia percipio: | 75 | Mijn lust is én details én het geheel te zien: soms de Details, soms het geheel, dat heel het voorwerp spreekt. | |||||
Erudit incautum prisci facundia Smithi, Ambiguoque piam praestat ubique facem, | 77 | D' onwetende wordt wijs door 't woord van Smithius, de man Der Oudheid, wiens behulpzaam licht de twijfels doodt, | |||||
Invisi Romae Smithi, quem Roma superstes Si videat, civem non neget esse suum. | 79 | Die man te Rome ongezien, maar mocht het huidige Rome hem zien, 't ontzegd' hem niet het burgerrecht. | |||||
Nunc age, qui rerum tot ad haec portenta stupebas, Omnibus hoc unum rarius hospes habe: | 81 | Komaan nu, die verbaasd naar al die wond'en keek; ik wens J' als gast van Smithius een groter wonder toe: | |||||
Largitur Dominus, quod non habet, integra mecum Aufero quae lacera hic aut mutilata vides: | 83 | De Heer geeft wat ontbreekt: zo neem ik in perfekte staat Mee wat je hier kapot of zwaar gehavend ziet. | |||||
Exeo non satur, et satur exeo; Roma nequivit Auro, quam pepulit Smithius ore famem. | 85 | Ik ga met honger weg, ik ga verzadigd weg; mij vult Niet het Romeinse goud, maar 't woord van Smithius. |
Mochten er onverhoopt rechten overtreden worden op/door/met deze site, stuur dan even een mailtje zodat de plooien recht kunnen worden gestreken.