Johannes Smetius pater et filius


Noviomagus / Nijmegen

inscriptie balustrade Valkhof, 1872
gedicht Huygens op Belvedere, Latijn met vertaling
lofdichten Peter van Haps, 1646
home


VERSLAG
DER
COMMISSIE VOOR EENE GOEDE BEWARING VAN
GEDENKSTUKKEN VAN GESCHIEDENIS EN KUNST
over het jaar 1872.

                                         Aan
                                         den Raad der Gemeente Nijmegen.

      Ingevolge art. 2 harer instructie heeft de Commissie ter verzekering eener goede bewaring van gedenkstukken van geschiedenis en kunst in deze gemeente de eer U haar verslag aantebieden over het jaar 1872 en medetedeelen:
      Dat de verzameling in het afgeloopen jaar weder met eenige voorwerpen is vermeerderd, waaronder één van Germaanschen, 20 van Romeinschen oorsprong, en 11 van lateren tijd, benevens eenige handschriften van boekwerken voor het archief en de bibliotheek, welke voorwerpen zijn geschonken door de heeren Mr. F. P. Bijleveld, Dr. J. P. St. Berends, H. van den Bout, H. P. van Heijst, H. Hulzen, Mr. H. D. van Ketwich Verschuur te Gorinchem, O. Graaf van Limburg Stirum, Mr. W. B. van Lynden, Mr. F. X. G. M. van Nispen van Sevenaar, H. H. Reijers te Arnhem en het Comité der Nederl. vereeniging tot het verleenen van hulp aan gekwetste en zieke krijgslieden in den Duitsch-Franschen oorlog van 1870-71 en verder door de Commissie zijn aangekocht; dat die voorwerpen in de verzameling zijn geplaatst en in den Catalogus zijn opgenomen.
      Dat de Commissie thans de gedenkstukken van geschiedenis en kunst naar het daarvoor bestemde locaal heeft overgebracht, die op nieuw in behoorlijke volgorde heeft gerangschikt en hernummerd, hetwelk noodig was geworden door de belangrijke aanwinst welke de verzameling sedert de eerste rangschikking in het jaar 1864 heeft ondergaan, waarmede zij genoegzaam gereed is, en zich thans onledig houdt met de bewerking eener nieuwe uitgave van hare beschrijving, welke daardoor noodzakelijk is geworden, en welke zij eerstdaags hoopt ter perse te leggen.
      Dat de gedenkstukken van geschiedenis en kunst en het oudarchief in deze gemeente zich overigens in voldoenden staat bevinden en op behoorlijke wijze worden bewaard.
      De Commissie kan haar verslag niet eindigen zonder U hare bevreemding te kennen te geven, dat de Latijnsche verzen, welke sedert onheugelijke jaren op de balustràdes op het Valkenhof werden gelezen, sedert eenigen tijd, buiten haar weten, zijn verdwenen. Zij doet dit te meer omdat haar meermalen door voorstanders van oudheden is gevraagd, of dat door haar toedoen is geschied en of het ook als vooruitgang moet worden aangemerkt, dat oude opschriften worden vernietigd?
      Mogen toch deze verzen al minder uitmunten als proeven van Latijusche poëzie, en zelfs somtijds den criticus ergeren, zij zijn nu als herinnering aan onze voormalige stadgenooten, de oudheidkundigen Smetius en In de Betouw, gedenkstukken geworden van geschiedenis, welke uwe Commissie geroepen is te bewaren, en zij zijn door hare langdurige aanwezigheid als het ware vereenzelvigd met het Valkhof.
      Om deze redenen neemt de Commissie de vrijheid U te verzoeken om, zoo er geene afdoende bezwaren tegen zijn, de bekende regelen weder op het Valkhof te doen plaatsen, zij geeft U in bedenking om aan het oordeel van deskundigen te onderwerpen, welke der beide lezingen voor de beste moet gehouden worden:
of zooals er gestaan heeft:
                         Hic stetit, hic frendens Aquilas, hic lumine torvo     *
                            Claudius ultrices vidit adesse manus.
                                    of:
                         Hic stetit, hinc abiit frendens, cum lumine torvo
                            Claudius ultrices vidit adesse manus.
      En indien de tweede regel van het vers van Smetius, hetwelk op het andere hek heeft gestaan:
                         Quem dabis, haec possit qui dare cuncta locum?     **
alleen eenigszins onverstaanbaar is, er ook den eersten regel op te laten zetten, namelijk:
                         Quatuor inde licet fluviis dinoscere vela;
                         Quem dabis, haec possit qui dare cuncta, locum?
      De Commissie twijfelt niet of de herstelling dezer regelen zal aan vele voorstanders van oudheden genoegen doen.

Nijmegen, Januari 1878.

                                         De Commissie voornoemd,
                                         Dr. J. H. A. SCHEERS.
                                         TH. H. A. J. ABELEVEN.

___________________________________

Bron: Verslag van den toestand der gemeente Nijmegen over het jaar 1872, door burgemeester en wethouders den raad dier gemeente, volgens Art. 182 der Gemeente-Wet aangeboden, Nijmegen 1873, bijlage K (Gemeentearchief Nijmegen)

* Deze twee regels zijn vrij naar Huygens, In speculam Noviomagi editissimo murorum angulo superstructam, regel 3 en 4, 10 december 1646. Terug

** Deze twee regels van Smetius komen uit Carmen in Noviomagum, urbem olim Batavorum, hodie Gelrorum primariam, regel 9 en 10, in: Oppidum Batavorum, p. 164. Terug

Top


Onderstaand gedicht heeft Constantijn Huygens geschreven ter ere van de Belvedere in Nijmegen. Hij stuurde het op 29 december 1646 aan Johannes Smetius.

In de Chronijk van de Stad der Batavieren is bij het jaar 1646 het volgende te lezen:

Ook is tegen over Kelfkens-Bosch, aan de Stads vesten, op de plaats, welke door den Hertog van Parma de naam van Bellevedere, dat is aangenaam uitzicht, was toegelegd, een hoog Speelhuis gesticht, van waar men vier verscheide stroomen, als Waal, Rhijn, IJssel, en Maas kan beschouwen; verschaffende te gelijk een vermakelijkst uitzicht over de Betuwe naar Arnhem en de omleggende Steeden en Dorpen.

Chronijk

_______________________________________

IN SPECULAM NOVIOMAGI EDITISSIMO
MURORUM ANGULO SUPERSTRUCTAM

OP HET UITKIJKPUNT DAT IN NIJMEGEN GEBOUWD
IS OP DE ZEER HOGE HOEK VAN DE STADSMUUR
Constantijn Huygens, 10 december 1646.
De Latijnse tekst is ook te vinden op de Heinsius-collectie van Ton Harmsen.
Ik dank Toon Bastiaensen, Elly Houtsma en Louis Swinkels voor hun hulp bij de vertaling.
Hos tumulos pede non trepido, quamcumque dolenti,
    Claudius afflictos inter adivit avos:
1Naar deze hoogten ging Civilis met vaste tred, hoezeer dit hem ook pijn deed,
    temidden van onze terneergeslagen voorouders.
Pede non trepido, quamcumque dolenti is figuurlijk vertaald; mij is niet bekend dat Civilis slecht ter been was.
Met avos bedoelt Huygens vanuit zijn eigen tijd bekeken de Bataafse voorouders.
Hic stetit, hic frendens Aquilas, hic lumine torvo
    Moenia Romanas vidit adire manus;
3Hier stond hij tandenknarsend, hier zag hij met zijn grimmig oog de adelaars en
    troepen van de Romeinen de muren naderen.
Deze 2 regels staan, met een kleine wijziging, op een hek op het Valkhof in Nijmegen. Civilis was blind aan één oog.
Huygens geeft zelf als varia lectio voor vers 4: Moenibus ultrices vidit adesse manus
Hic potior de se visa est victoria victo
    Prudenti Patriae consuluisse fugâ:
5Hier beschouwde hij de overwinning over zichzelf als de beste:
    in een verstandige vlucht zorgde hij voor zijn Vaderland.
Ongetwijfeld refereert Huygens hier aan Aeneis IV.287: Haec alternanti potior sententia visa est.
Er is een parallel te trekken met Aeneas die op bevel van de goden besluit Carthago te verlaten en naar zijn (nieuw te stichten) vaderland te gaan.
Hic flammas in tecta ferox arasque focosque
    Partitus, steriles hostibus exuvias
7Hier heeft hij woest de vlammen verspreid over de gebouwen,
    over tempels en huizen, hij heeft de vijanden een lege buit
Obtulit, atrum, immane nihil, vestigia rerum
    Quas nisi novisset perdere perdiderat.
9aangeboden – een groot zwart niets, slechts de sporen van wat hij,
    zoals hij wist, kwijtraakte als hij het niet kapotmaakte.
Quam facies hodie rerum diversa refulges,
    Quam ripae Dominos nos utriusque facis!
11Hoe anders schitter jij, sierlijke situatie van het heden!
    Hoe maak je ons tot Heer van beide oevers!
Hier maakt Huygens de overstap van de opstand van de Bataven naar zijn eigen tijd.
Heer van beide oevers in tegenstelling tot Civilis die zich terugtrok op de noordelijke oever, op het eiland der Bataven.
Immineant Aquilae; facimus quod fregimus, Urbem
    Destructam propriis ignibus extruimus.
13De adelaars kunnen dan wel dreigen; wij herstellen wat we gebroken hebben.
    Onze Stad, door eigen vuur verwoest, bouwen we enthousiast op.
Adelaars: ongetwijfeld refereert Huygens hier aan (de oorlog tegen) Spanje, de tegenhanger van Civilis tegen Rome. Mogelijk verwijst Huygens hier ook naar Nijmegens stadswapen op de Belvedere.
Propriis ignibus is tweemaal vertaald omdat het bij zowel Urbem destructam (letterlijk) als extruimus (figuurlijk) kan horen.
Si quis ab hoc, hospes, caligas culmine, plus quam
    Viderunt Batavos disce videre meos.
15Als jij, gast, vanaf deze top in het duister tast, leer dan
    dat mijn Bataven meer zien dan ze zagen.
Ante pedes olim Vahalis fuit? additur ipse
    Rhenus, et ante oculos Isala, Mosa prope est.
17Was hier vroeger de Waal? De Rijn heeft zich erbij gevoegd,
   zichtbaar is de IJssel, de Maas vlakbij.
Zie ook Smetius, Oppidum Batavorum, 1644/1645, p. 166.
Surgimus. atque eadem est Urbis quae Collis imago:
    Prosperitas illi quod novus huic dat apex.
19Wij rijzen op. Beeld van Stad en Heuvel zijn gelijk:
   voorspoed geeft aan de stad wat de nieuwe top aan de heuvel geeft.
Quaeris adhuc cur impositum sibi Pelion Ossa
    Sentiat et summâ celsior Arce micet?
21Je vraagt nog waarom de Ossa voelt dat de Pelion op haar geplaatst is en
   waarom zij hoger schittert dan de top van de Burcht?
De Pelion en de Ossa zijn bergen in Griekenland, die de Giganten gebruikten in hun strijd om de heerschappij tegen de Olympische goden.
Res humilis mons est. Speculam superaddimus, ut se
    Despicier nobis maxima quaeque sciant.
23Een berg is iets laags. Wij zetten er nog een uitkijkpunt bovenop zodat
   ook het grootste weet dat wij daarop neerkijken.

Top


Mochten er onverhoopt rechten overtreden worden op/door/met deze site, stuur dan even een mailtje zodat de plooien recht kunnen worden gestreken.


© Leo Nellissen 1999-2005