RES GESTAE DIVI AUGUSTI
VERTALING

Res gestae divi Augusti
Latijnse tekst
© Leo Nellissen 1997-2002

Hieronder volgt een kopie van de krijgsdaden van de vergoddelijkte Augustus waarmee hij de wereld onder het gezag van het Romeinse volk bracht en van de uitgaven die hij gedaan heeft voor de staat en het Romeinse volk. Deze daden en uitgaven zijn aangebracht op twee bronzen zuilen die in Rome zijn opgesteld.

+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

1
Toen ik negentien jaar was heb ik op eigen initiatief en met mijn eigen financiële middelen een leger op de been gebracht, waarmee ik de staat, die onderdrukt werd door de willekeur van een politieke partij, bevrijd heb.
Hierdoor heeft de senaat mij, tijdens het consulaat van Gajus Pansa en Aulus Hirtius, in eervolle bewoordingen opgenomen in zijn midden. Hij gaf mij het recht om tegelijk met de consuls het woord te voeren en de hoogste militaire macht.
Tegelijk beval de senaat mij er in de rang van propraetor met de consuls op toe te zien dat de staat geen schade zou lijden.
Maar het volk koos mij in datzelfde jaar, toen allebei de beide consuls gesneuveld waren, tot consul en tot één van de drie leden van de commissie tot inrichting van de staat.

2
De moordenaars van mijn vader heb ik verbannen. Hun misdaad heb ik gewroken door wettige gerechtelijke uitspraken en naderhand heb ik hen twee keer in een veldslag overwonnen, toen zij de staat beoorloogden.

3
Vaak heb ik, te land en ter zee over de hele wereld, oorlog gevoerd in binnen- en buitenland en als ik overwon heb ik alle burgers die om genade smeekten gespaard.
Met vreemde volken wilde ik liever op goede voet staan dan hen vernietigen als hen veilig vergiffenis geschonken kon worden.
Ongeveer 500.000 Romeinse burgers hebben als soldaat onder mij gediend. Voor heel wat meer dan 300.000 van hen heb ik na hun diensttijd koloniën gesticht of ik heb hen teruggestuurd naar hun eigen steden. Ik heb hen allemaal land toegewezen of geld geschonken als beloning voor hun tijd in het leger.
600 schepen heb ik buitgemaakt, afgezien van alle schepen kleiner dan drieriemers.

4
Twee keer heb ik te voet een triomftocht gehouden en drie keer in een wagen. Eenentwintig keer heb ik de eretitel 'imperator' gekregen. Van alle andere triomftochten, die de senaat voor mij in gedachten had, heb ik afgezien. Ik heb de lauriertakken om de roedenbundels neergelegd (in de tempel) op het Capitool na inlossing van de door mij in ieder oorlog afgelegde geloften.
Wegens mijn krijgsverrichtingen, die door mij of door mijn commandanten onder mijn verantwoordelijkheid te land en ter zee met succes zijn uitgevoerd, heeft de senaat vijfenvijftig keer tot een dankfeest voor de onsterfelijke goden besloten. Maar er waren 890 dagen, waarop volgens senaatsbesluit een dankfeest werd gehouden.
In mijn triomftochten zijn negen koningen en prinsen voor mijn wagen uit gevoerd.
Op het moment dat ik dit schreef was ik dertien keer consul geweest en had ik voor het zevenendertigste jaar de macht alsof ik volkstribuun was.

5
De alleenheerschappij, die tijdens het consulaat van Marcus Marcellus en Lucius Arruntius door zowel het volk als de senaat aan mij (zowel tijdens mijn afwezigheid als toen ik in de stad was) werd aangeboden heb ik niet aangenomen.
Ik heb de graanvoorziening in een periode van groot tekort aan koren ter hand genomen. En deze graanvoorziening heb ik op eigen kosten en in eigen beheer zo georganiseerd dat binnen een paar dagen alle burgers van de heersende angst en beproeving bevrijd waren.
Ook het jaarlijkse consulaat, dat mij toen voor de rest van mijn leven werd aangeboden, heb ik niet aangenomen.

6
Ik heb tijdens het consulaat van Marcus Vinicius en Quintus Lucretius, daarna tijdens dat van Publius Lentulus en Gnaeus Lentulus en ten derde male tijdens het consulaat van Paullus Fabius Maximus en Quintus Tubero geen enkel ander ambt dat mij aangeboden werd en dat in strijd was met de gewoonten van onze voorouders aangenomen, toen de senaat en het volk van Rome gezamenlijk van mening waren dat ik, zonder collega, gekozen moest worden als hoogste autoriteit voor de controle op wetten en zeden.
De taken die de senaat toentertijd door mij uitgevoerd wilde zien worden, heb ik voltooid met de macht die ik had alsof ik volkstribuun was. Hierbij heb ik uit eigen beweging vijf keer bij de senaat om een collega-volkstribuun gevraagd en die heb ik ook gekregen.

7
Tien jaar onafgebroken ben ik één van de drie leden van de commissie tot inrichting van de staat geweest.
Veertig jaar ben ik 'princeps senatus' geweest tot op de dag waarop ik dit schreef.
Verder ben ik opperpriester geweest, lid van het priestercollege van de 'augures', lid van het priestercollege van vijftien, lid van het priestercollege van zeven, lid van het priestercollege van de 'Fratres Arvales', lid van het priestercollege van Titus Tatius en lid van het priestercollege van twintig.

8
Op bevel van de senaat en het volk heb ik tijdens mijn vijfde consulaat het aantal patriciërs vergroot.
Drie keer heb ik de lijst van senatoren herzien. En in mijn zesde consulaat heb ik met mijn collega Marcus Agrippa een vermogensschatting onder het volk gehouden. Na tweeënveertig jaar heb ik weer een zoenoffer gebracht. Bij dit zoenoffer zijn 4.063.000 Romeinen geregistreerd.
De tweede keer heb ik op grond van mijn consulaire macht alleen een zoenoffer gebracht tijdens het consulaat van Gajus Censonnus en Gajus Asinius; bij dit zoenoffer zijn 4.233.000 Romeinen geregistreerd.
De derde keer heb ik op grond van mijn consulaire macht samen met mijn zoon Tiberius Caesar als collega een zoenoffer gebracht tijdens het consulaat van Sextus Pompeius en Sextus Appuleius; bij dit zoenoffer zijn 4.937.000 Romeinen geregistreerd.
Middels op mijn initiatief ingevoerde nieuwe wetten heb ik veel, in onze tijd in vergetelheid geraakte, voorbeeldige gewoonten van onze voorouders nieuw leven ingeblazen. Ook zelf heb ik voor het nageslacht veel navolgenswaardige voorbeelden nagelaten.

9
De senaat heeft verordend dat de consuls en priesters om de vijf jaar offers voor mijn welzijn moesten brengen. Op grond van deze geloften hebben tijdens mijn leven zowel de vier belangrijkste priestercolleges als de consuls herhaaldelijk spelen georganiseerd.
Maar ook alle burgers hebben, privé of als stad, eensgezind en onophoudelijk in alle tempels voor mijn welzijn gebeden.

10
Op grond van een senaatsbesluit is mijn naam ingevoegd in het 'camen Saliare' en het ligt bij wet vast dat ik voor eeuwig onschendbaar ben en dat ik zolang ik leef de macht die hoort bij het ambt van volkstribuun heb.
Toen het volk mij het priesterschap dat ook mijn vader had bekleed aanbood, heb ik geweigerd opperpriester te worden in de plaats van de nog levende opperpriester. Ik heb het een aantal jaren later aangenomen tijdens het consulaat van Publius Sulpicius en Gajus Valgius, toen de man die er zich meester van had gemaakt tijdens de burgertwisten was gestorven. Uit heel Italië stroomde toen in Rome een mensenmassa bijeen voor mijn verkiezing; de grootste, zegt men, tot dan toe.

11
De senaat heeft als dank voor mijn terugkeer bij de porta Capena, vóór de tempel van Eer en Deugd een altaar gewijd aan Fortuna de Terugbrengster. Hij heeft priesters en Vestaalse maagden opdracht gegeven op dat altaar jaarlijks een offer te brengen op de dag van mijn terugkeer naar Rome vanuit Syrië tijdens het consulaat van Quintus Lucretius en Marcus Vinicius. De senaat gaf deze dag, naar mijn bijnaam, de naam 'Augustalia'.

12
Op de invloed van de senaat is een deel van de praetoren en volkstribunen met consul Quintus Lucretius en andere aanzienlijke burgers mij tegemoet gestuurd, richting Campanië. Deze eer is tot nu toe aan niemand anders toegekend.
Toen ik tijdens het consulaat van Tiberius Nero en Publius Quintilius na voorspoedig verlopen veldtochten vanuit de provincies Spanje en Gallië naar Rome terugkeerde, besloot de senaat als dank voor mijn terugkeer op het Marsveld een altaar te wijden aan de Vrede van Augustus. Hij heeft magistraten, priesters en Vestaalse maagden opdracht gegeven op dat altaar jaarlijks een offer te brengen.

13
Toen ik 'princeps senatus' was, heeft de senaat het heiligdom van Janus Quirinus drie keer laten sluiten. Onze voorouders wilden dat de deuren gesloten waren wanneer er in het hele rijk van het Romeinse volk, te land en ter zee, door overwinningen vrede heerste. Men zegt dat dit heiligdom tussen de stichting van Rome en mijn geboorte slechts twee keer gesloten is geweest.

14
De senaat en het volk van Rome hebben Gajus en Lucius Caesar, mijn zoons die het lot mij op jeugdige leeftijd ontrukt heeft, ter mijner ere op veertienjarige leeftijd tot consuls aangewezen met de restrictie dat zij dit ambt pas na vijf jaar zouden bekleden. Ook besloot de senaat dat zij op de dag waarop ze officieel naar het forum werden geleid ook mochten deelnemen aan de senaatsvergaderingen.
Bovendien heeft de gezamenlijke Romeinse ridderstand hen beiden de titel 'princeps iuventutis' en een zilveren schild en speer ten geschenke gegeven.

15
Het gewone Romeinse volk heb ik uit mijn vaders erfenis per man 300 sestertiën gegeven en in mijn vijfde consulaat uit eigen naam uit de krijgsbuit 400 sestertiën. Tijdens mijn tiende consulaat heb ik uit mijn ouderlijk bezit weer 400 sestertiën per persoon als gift uitgeteld, tijdens mijn elfde heb ik twaalf keer graan dat ik zelf gekocht had uitgedeeld en tijdens mijn twaalfde jaar dat ik de macht had alsof ik volkstribuun was, heb ik voor de derde keer 400 sestertiën per persoon geschonken. Deze gratificaties van mij bereikten altijd meer dan 250.000 mensen.
In het achttiende jaar dat ik de macht had alsof ik volkstribuun was (mijn twaalfde als consul) heb ik aan 320.000 personen van het gewone volk in Rome zestig denarii per persoon gegeven.
In de koloniën van mijn soldaten heb ik tijdens mijn vijfde consulaat iedereen afzonderlijk 1000 sestertiën uit de krijgsbuit gegeven. Rond de 120.000 bewoners van de koloniën hebben deze gratificatie bij mijn triomf ontvangen.
In mijn dertiende consulaat heb ik het gewone volk, dat toen in aanmerking kwam voor gratis koren, per persoon 60 denarii geschonken. Dit betrof iets meer dan 200.000 mensen.

16
Ik heb de steden uitbetaald voor het land, dat ik tijdens mijn vierde jaar als consul en, daarna, tijdens het consulaat van Marcus Crassus en Gajus Lentulus Augur, aan mijn soldaten heb toegewezen. Het aantal sestertiën dat ik voor land in Italië neertelde was rond de 600.000.000; voor land in de provincies was ik rond de 260.000.000 sestertiën kwijt. Ik heb dit als eerste en, tot nu toe, als enige van hen, die veteranenkoloniën gesticht hebben in Italië of de provincies, gedaan.
Ook later, tijdens de consulaten van Tiberius Nero en Gnaeus Piso, van Gajus Antistius en Decimus Laelius, van Gajus Calvisius en Lucius Pasienus, van Lucius Lentulus en Marcus Messalla en van Lucius Caninius en Quintus Fabricius, heb ik de soldaten, die ik na hun diensttijd naar hun steden heb teruggevoerd, beloningen in contanten uitbetaald. Dit heeft me ongeveer 400.000.000 sestertiën gekost.

17
Vier keer heb ik met mijn eigen geld de schatkist gesteund: ik heb 150.000.000 sestertiën aan de beheerders van de schatkist gegeven.
En tijdens het consulaat van Marcus Lepidus en Lucius Arruntius heb ik uit mijn ouderlijk bezit 170.000.000 sestertiën gedoneerd aan de schatkist voor het leger, die op mijn aanraden was ingesteld om daaruit beloningen toe te kennen aan soldaten die twintig jaar of meer gediend hadden.

18
Vanaf het jaar, dat Gnaeus en Publius Lentulus consul waren, heb ik telkens als de belastinginkomsten tekort schoten uit mijn eigen graanschuren en ouderlijk bezit soms aan 100.000 personen, soms aan veel meer, koren en geld geschonken.

19
Ik heb het volgende laten bouwen: het Senaatsgebouw en aanpalende Chalcidicum, de tempel van Apollo op de Palatijn met zuilengalerijen, de tempel van de vergoddelijkte Julius, het Lupercal, de zuilengalerij bij het circus Flaminius, die met mijn goedkeuring de galerij van Octavius genoemd werd naar de man die op dezelfde plaats eerder een zuilengalerij had gebouwd, de keizerlijke loge bij het circus Maximus,
de tempels van Jupiter Feretrius en Jupiter de Donderaar op het Capitool, de tempel van Quirinus, de tempels van Minerva, Juno de Koningin en Jupiter van de Vrijheid, de tempel van de staatsgoden op het hoogste punt van de Heilige Weg, de tempel van de stadsgoden op de Velia-hoogte, de tempel van de Jeugd en op de Palatijn de tempel van de Grote Moeder.

20
Het Capitool en het theater van Pompeius heb ik allebei voor veel geld gerestaureerd zonder er mijn naam op te zetten.
Door ouderdom vervallen kanalen van aquaducten heb ik hersteld en ik heb het vermogen van het aquaduct van Marcius verdubbeld nadat ik een nieuwe bron op zijn kanaal had aangesloten.
Het Forum van Julius en de tussen de tempels van Castor en van Saturnus gelegen basilica - een werk waarmee mijn vader was begonnen en dat hij grotendeels voltooid had - heb ik afgebouwd. Deze basilica is door een brand verwoest en na uitbreiding van de vloeroppervlakte ben ik, in naam van mijn zoons, begonnen met de herbouw. Ik heb bevel gegeven dat mijn erfgenamen haar af moeten bouwen, mocht ik niet meer in leven zijn.
Tijdens mijn zesde consulaat heb ik in Rome door invloed van de senaat tweeëntachtig tempels van de goden laten restaureren, zonder er één die het nodig had te vergeten.
In mijn zevende consulaat heb ik de Via Flaminina (van Rome tot aan Rimini) laten herstellen benevens alle bruggen, behalve de Milvius- en Miniciusbrug.

21
Op privéterrein heb ik met geld van de krijgsbuit de tempel van Mars de Wreker en het Forum van Augustus gebouwd. Ik heb op grond, die ik voor het grootste deel van particulieren heb gekocht, bij de tempel van Apollo een theater gebouwd, dat naar mijn schoonzoon Marcus Marcellus genoemd moet worden.
Geschenken uit de krijgsbuit heb ik plechtig op het Capitool, in de tempel van de vergoddelijkte Julius, in de tempel van Apollo, in de tempel van Vesta en in de tempel van Mars de Wreker geplaatst. Dit heeft mij ongeveer 100.000.000 sestertiën gekost.
35.000 pond goud, dat de steden en koloniën van Italië bijeen hadden gebracht voor mijn triomftochten, heb ik hen teruggegeven tijdens mijn vijfde consulaat. Telkens als ik naderhand de eretitel 'imperator' kreeg, heb ik afgezien van dat goud hoewel de steden en koloniën het mij even welwillend als eerder toekenden.

22
Drie keer heb ik onder mijn eigen naam gladiatorengevechten gegeven en vijf keer onder de naam van mijn zoons of kleinzoons. Bij deze spelen hebben ongeveer 10.000 mensen voor hun leven gevochten. Twee keer heb ik onder mijn eigen naam het volk een schouwspel geboden van atleten uit heel de wereld en één keer onder de naam van mijn kleinzoon.
Vier keer heb ik onder mijn eigen naam spelen georganiseerd en drieëntwintig keer onder de naam van andere magistraten. Voor het priestercollege van vijftien heb ik als voorzitter, met Marcus Agrippa als collega, de eeuwspelen gegeven tijdens het consulaat van Gajus Furnius en Gajus Silanus. In mijn dertiende consulaat heb ik als eerste de spelen voor Mars georganiseerd, die in de daaropvolgende jaren op grond van een senaatsbesluit en een wet door de consuls gegeven werden.
Zesentwintig keer heb ik onder mijn eigen naam of die van mijn zoons of kleinzoons jachtpartijen met Afrikaans wild in het circus, op het forum of in het amfitheater gegeven. Hierbij zijn ongeveer 3.500 dieren gedood.

23
Ik heb het volk een show, bestaande uit een zeeslag, gegeven aan de overkant van de Tiber, na uitdieping van het terrein over een lengte van 1.800 voet en een breedte van 1.200 voet. Op deze plek is nu het park van de Caesars. Bij dit show-gevecht leverend dertig van scheepssnebben voorziene drie- en tweeriemers (en nog veel meer kleinere schepen) met elkaar slag. Op deze vloot hebben ongeveer 3.000 mannen gevochten, afgezien van de roeiers.

24
In de tempels van alle steden in de provincie Azië heb ik als overwinnaar de kostbaarheden teruggeplaatst, die mijn tegenstander in zijn privébezit had nadat hij de tempels had leeggeroofd.
Er hebben ongeveer tachtig zilveren standbeelden van mij (te voet, te paard of in een vierspan) in Rome gestaan, die ik zelf heb weggehaald. Van dat zilvergeld heb ik onder mijn eigen naam én in naam van hen, die mij geëerd hadden met deze standbeelden, gouden giften in de tempel van Apollo geplaatst.

25
Ik heb de zee gezuiverd van zeerovers. In deze oorlog heb ik bijna 30.000 slaven, die van hun meesters waren weggevlucht en die in opstand waren gekomen tegen de staat, gevangen genomen en aan hun meesters gegeven om hen te bestraffen.
Heel Italië heeft uit vrije wil aan mij trouw gezworen en het heeft van mij geëist de oorlog die ik bij Actium gewonnen heb te leiden. De provincies in Gallië en Spanje en de provincies Africa, Sicilia en Sardinia hebben op dezelfde manier aan mij trouw gezworen.
Onder de militairen die toen onder mijn bevel stonden bevonden zich meer dan 700 senatoren. Daaronder waren 83 mannen, die consul zijn geweest voordat ik dit schreef of het erna zijn geworden, en ongeveer 170 priesters.

26
Ik heb het gebied van alle provincies van het Romeinse volk, wanneer de buurvolken van die provincies ons niet gehoorzaamden, uitgebreid.
Ik heb de provincies in Gallië en Spanje en de provincie Germanië - de Oceaan omsluit dit gebied vanaf Gades tot aan de monding van de Elbe - onderworpen.
Ik heb vrede en rust gebracht in Alpen (vanaf de streek die bij de Adriatische Zee ligt tot aan de Tyrrheense Zee), waarbij ik niet één volk zonder goede reden de oorlog heb verklaard.
Mijn vloot is vanaf de monding van de Rijn over de Oceaan gevaren naar het oosten tot aan het gebied van de Cimbren; een gebied waarheen voor die tijd nog nooit één Romein, te land of ter zee, was gegaan. De Cimbren, Charydes, Semnones en andere Germaanse volken uit diezelfde regio hebben middels gezanten om vriendschapsverdragen met mij en het Romeinse volk gevraagd.
Op mijn bevel en onder mijn verantwoordelijkheid zijn er in ongeveer dezelfde tijd twee legers naar gestuurd naar Ethiopië en het Gelukkige Arabië. Grote aantallen vijanden van beide volken zijn op het slagveld gesneuveld en veel versterkte steden zijn ingenomen. In Ethiopië heeft men de stad Nabata (in de buurt van Meroë) bereikt, in Arabië is het leger opgerukt tot aan de stad Mariba in het gebied van de Sabaeërs.

27
Egypte heb ik aan het rijk van het Romeinse volk toegevoegd.
Hoewel ik Armenië Maior na de moord op koning Artaxes tot provincie had kunnen maken, heb ik er de voorkeur aangeven, naar het voorbeeld van onze voorouders, dit koninkrijk aan Tigranes, de zoon van koning Artavasdes en de kleinzoon van koning Tigranes, te geven; Tiberius Nero, toentertijd mijn stiefzoon, heeft hierin bemiddeld. Later heb ik ditzelfde volk aan koning Ariobarzanes, de zoon van Artabazud, koning van de Meden, gegeven om erover te regeren, nadat mijn zoon Gajus het onderworpen had, omdat het zich trouweloos gedroeg en in opstand was gekomen. Na de dood van Ariobarzanes heb ik het aan zijn zoon Artavasdes gegeven. Toen deze vermoord was, heb ik Tigranes, uit het koninklijke geslacht van de Armeniërs, naar dit koninkrijk gestuurd.
Alle provincies die zich uitstrekken ten oosten van de Adriatische Zee, en Cyrene - gebieden die voor het grootste deel in het bezit waren van koningen - heb ik heroverd, evenals daarvoor Sicilië en Sardinië, die tijdens de slavenoorlog bezet waren.

28
Ik heb veteranenkoloniën gesticht in Africa, op Sicilië, in Macedonië, in allebei de provincies van Spanje, in Griekenland, in Azië, in Syrië, in Gallië Narbonensis en in Pisidië.
In Italië zijn er achtentwintig, door mijn invloed gestichte koloniën, die tijdens mijn leven zeer bekend en zeer dicht bevolkt waren.

29
Veel veldtekens, die verloren waren gegaan onder andere legerleiders, heb ik teruggekregen vanuit Spanje en Gallië en van de Dalmatiërs, nadat ik die vijanden verslagen had.
De Parthen heb ik gedwongen de buit en veldtekens van drie Romeinse legers aan mij terug te geven en als smekelingen te vragen om een vriendschapsverdrag met het Romeinse volk. Deze veldtekens heb ik in het binnenste vertrek van de tempel van Mars de Wreker geplaatst.

30
De volken van Pannonië, waar nog nooit een leger van het Romeinse volk was heengegaan voordat ik 'princeps' was, heb ik, toen zij door mijn toenmalige stiefzoon en onderbevelhebber Tiberius Nero verslagen waren, onder het gezag van het Romeinse volk gebracht. Ik heb de grenzen van Illyrië vooruitgeschoven tot aan de over van de rivier de Donau.
Nadat een leger van de Daciërs de rivier was overgestoken is het onder mijn verantwoordelijkheid verslagen en in de pan gehakt en later is mijn leger de Donau overgestoken en het heeft de Dacische volken gedwongen de macht van het Romeinse volk te verdragen.

31
Vanuit Indië zijn er vaak gezantschappen van koningen naar mij gestuurd, die voor die tijd geen enkele Romeinse legerleider had gezien.
De Bastarnen, de Scythen, de koningen van de Sarmaten, die beide oevers van de rivier de Don bewonen, de koning van de Albanen, de koning van de Iberiërs en die van de Meden hebben middels gezantschappen om vriendschapsverdragen met ons gevraagd.

32
De Parthische koningen Tiridates en later Phrates, de zoon van koning Phrates, koning Artavasdes van de Meden, koning Artaxares van de Adiabenen, de koningen Dumnobellanus en Tincommius van de Britten, koning Maelo van de Sugambren en koning ... van de Suebische Marcomannen zijn als smekelingen naar mij toe gevlucht.
Koning Phrates van de Parthen, de zoon van koning Orodes, heeft al zijn zoons en kleinzoons naar mij in Italië gestuurd, niet omdat hij in een oorlog overwonnen was, maar omdat hij een vriendschapsverdrag met ons wilde hebben door dit onderpand (namelijk zijn kinderen).
Ook veel andere volken hebben de betrouwbaarheid van het Romeinse volk leren kennen in de tijd dat ik 'princeps' was, hoewel zij hiervoor geen uitwisseling van gezantschappen en vriendschapsverdragen met het Romeinse volk hadden gehad.

33
De volken van de Parthen en de Meden hebben van mij de vorsten gekregen om wie zij gevraagd hadden middels aanzienlijke gezantschappen van die volken: de Parthen hebben Vonones, de zoon van koning Phrates en de kleinzoon van koning Orodes, gekregen, de Meden Ariobarzanes, de zoon van koning Artavazdis, de kleinzoon van koning Ariobarzanes.

34
Nadat ik de burgeroorlogen beëindigd had en toen ik met instemming van iedereen de hoogste macht in handen had, heb ik in mijn zesde en zevende consulaat het bestuur over de staat weer overgedragen vanuit mijn macht in handen van de senaat en het volk van Rome.
Als dank voor deze weldaad heb ik bij senaatsbesluit de titel 'Augustus' gekregen, zijn van staatswege de deurposten van mijn huis met lauriertakken versierd, is boven mijn deur de 'burgerkroon' bevestigd en is er een gouden schild in het Senaatsgebouw van Julius geplaatst. De inscriptie op dit schild zegt dat het mij is aangeboden door de senaat en het volk van Rome vanwege mijn dapperheid, zachtzinnigheid, rechtvaardigheid en plichtsbetrachting.
Na dit tijdstip stond ik in invloed ver boven ieder ander, maar ik heb niet meer macht gehad dan de mensen die in de verschillende ambten mijn collega waren.

35
Tijdens mijn dertiende consulaat hebben de senaat, de ridderstand en het hele volk van Rome mij de titel 'Vader des Vaderlands' gegeven en ze hebben bepaald dat dit in de hal van mijn woning, in het Senaatsgebouw van Julius en op het Forum van Augustus onder het vierspan, dat door een senaatsbesluit voor mij was geplaatst, moest worden vermeld.
Toen ik dit schreef was ik vijfenzeventig jaar.

+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Aa nhangsel 1
De totale geldsom die hij uitgegeven heeft aan de schatkist, aan het Romeinse volk of aan veteranen bedroeg 600.000.000 denarii.

Aanhangsel 2
Hij liet de volgende nieuwe gebouwen oprichten: de tempels van Mars, van Jupiter de Donderaar en Jupiter Feretrius, van Apollo, van de vergoddelijkte Julius, van Quirinus, van Minerva, van Juno de Koningin, Jupiter van de Vrijheid, van de huisgoden, van de stadsgoden, van de Jeugd en de tempel van de Grote Moeder. Ook het Lupercal, de keizerlijke loge bij het circus, het Senaatsgebouw met het Chalcidicum, het Forum van Augustus, de basilica van Julius, het theater van Marcellus en de zuilengalerij van Octavius. En aan de overkant van de Tiber liet hij het park van de Caesars aanleggen.

Aanhangsel 3
Hij heeft het Capitool en tweeëntachtig gewijde tempels, het theater van Pompejus, kanalen van aquaducten en de Via Flaminia laten restaureren.

Aanhangsel 4
De uitgaven die hij zich getroost heeft voor toneelvoorstellingen, gladiatorengevechten, schouwspelen met atleten, jachtpartijen en de in scène gezette zeeslag en het geldbedrag dat hij geschonken heeft aan de koloniën en de steden en aan andere door aardbevingen of brand getroffen steden of per persoon aan vrienden en senatoren - hij vulde hun vermogen tot de vereiste hoogte aan - zijn ontelbaar.

© Leo Nellissen 1997-2002