Aiax (Αἴας), naam van twee griekse helden, die dikwijls samen optreden in de trojaanse oorlog:
(1) De zg. 'grote' Aiax, zoon van
Telamon, de koning
van Salamis, en Eriboea, kleinzoon van Aeacus en
neef van Achilles, nam samen met zijn halfbroer
Teucer met twaalf schepen deel aan de expeditie
naar Troje. Volgens Homerus
was hij in dapperheid
alleen de mindere van Achilles - hij draagt het
epitheton ἕρκος Ἀχαιῶν,
Bolwerk der Achaeërs
stak met hoofd en schouders boven zijn krijgsmakkers
uit, droeg een manshoog schild en leidde herhaaldelijk
de aanvallen der Grieken of dekte de
terugtocht. Hij werd door het lot aangewezen om in
een tweekamp tegen Hector te strijden, maakte met
Odysseus en
Phoenix deel uit van het gezantschap
dat Agamemnon naar Achilles zond om deze tot
verzoening te bewegen, en dekte
Menelaüs bij het
bergen van het lijk van Patroclus. Na de dood van
Achilles maakte A. aanspraak op diens wapenrusting,
maar hij moest onderdoen voor Odysseus;
teleurgesteld stortte hij zich daarop in zijn zwaard en
zelfs in de onderwereld wilde hij zich niet met
Odysseus verzoenen. Latere dichters verhalen, dat zijn
nederlaag hem tot waanzin bracht, dat hij de
schapen van het griekse leger afmaakte in de mening
met zijn vijanden te doen te hebben, en zich
vervolgens uit schaamte doodde (vgl.
Sophocles' tragedie
Aias). Volgens het verhaal van
Ovidius
(Metamorfosen 13, 1-398) zouden uit zijn bloed purperen
bloemen gesproten zijn, die de tekens AI op hun
bladeren droegen, de beginletters van A.' naam en
tevens de eerste helft van de jammerklacht αἰαῖ.
Homerus kent nog niet zijn slavin en echtgenote
Tecmessa, die hem een zoon Eurysaces schonk. Op
het eiland Salamis en elders genoot A. goddelijke eer.
Lit. C. Fleischer (Roscher 1, 115-133). O. Rossbach (PRE 1,
930-936). G. Cressedi (EAA 1, 166-169). - P. von der Mühll,
Der grosse Aias (Basel 1930). M. van der Valk, Ajax and
Diomede in the Iliade (Mnemosyne, series 4, 5, 1952, 269-286).
(2) De zg. 'kleine' Aias, zoon van koning Oileus of Ileus van Locris, nam met veertig schepen deel aan de expeditie tegen Troje. In de Ilias wordt hij beschreven, in tegenstelling tot zijn grote naamgenoot, als klein van gestalte en licht bewapend, maar bedreven in het speerwerpen en snelvoetig; hij had echter een onaangenaam karakter. Tijdens de terugreis uit Troje leed A. schipbreuk en bereikte met de hulp van Poseidon veilig een rots; maar toen hij over deze redding overmoedige woorden tot de goden richtte, spleet Poseidon de rots met zijn drietand en A. werd door de golven verzwolgen. In de na-homerische epiek was dit alles de straf voor het feit dat hij zich bij de verovering van Troje in het heiligdom van de godin Athene misdragen had jegens de zieneres Cassandra.
De roof van Cassandra vinden we vaak afgebeeld op vaatwerk uit de Oudheid, ook op gemmen en spiegels, en tweemaal op een marmeren reliëf (in de Galleria Borghese te Rome en in het Louvre), eenmaal op een wandschildering te Pompeji (Casa del Menandro).
Lit. C. Fleischer (Roscher 1, 133-139). O. Rossbach/J.
Toeppfer (PRE 1, 936-940). G. Cressedi (EAA 1, 164v).
[Nuchelmans]