Glossolalie, in het NT aangeduid als spreken ἐν γλώσσῃ of ἐν γλώσσαις,
is een extatisch verschijnsel,
waarbij onverstaanbare en onsamenhangende klanken
worden geuit, die soms aan bestaande talen ontleend
zijn. Beschrijvingen van g. treft men zowel in
de medische als godsdiensthistorische literatuur aan.
In de griekse cultus kwam het verschijnsel frequent
voor (orakels). In het OT wordt het waarschijnlijk
vermeld in Js 28,11; de aanduiding van een profeet
als m'ssuga' (waanzinnige) in 2Kg 9,11 wijst in dezelfde
richting. In het NT treffen we de g. aan in
Mc 16,17; Hand 10,46; 19,6; 1Cor 12,10; 14,2-19.
In 1Cor 14 geeft Paulus een uitvoerige beschrijving
van het verschijnsel. Hij slaat de g. niet hoog aan:
in de lijst van de geestesgaven in 1Cor 12,10 noemt
hij dit charisma op de laatste plaats, in Rom 12,6-8
ontbreekt de g. geheel. Oorzaak hiervan is wel het
conflict tussen de charismatici en de kerkelijke
ambtsdragers. Om dezelfde reden buigt Lc in zijn
beschrijving van het pinkstergebeuren (Hand 2) de
g. om tot een spreken in (verstaanbare) vreemde
talen.
Lit. L. C. May, A Survey of Glossolalia and Related Phenomena
in Non-Christian Religions (American Anthropologist
58, 1956, 75-96). I. J. Martin, Glossolalia in the Apostolic
Church. A Survey of Tongue-Speech (Berea 1960). F. Stagg
e.a., Glossolalia, Tongue Speeking in Biblical, Historical, and
Psychological Perspective (Nashville/New York 1967).
[Bouwman]