Jubileeën, het boek, is de naam van een joods geschrift, bedoeld als een aggadische verklaring van Gn 1 - Ex 12. Het wordt daarom ook wel 'het kleine Genesis' genoemd. Het is oorspronkelijk in het hebreeuws geschreven, zoals bewezen werd door een aantal fragmenten, die gevonden zijn in vier verschillende grotten bij de Dode Zee en op Masada. Van de griekse vertaling is niet meer over dan een paar citaten bij de kerkvaders. Het meest compleet is de ethiopische vertaling, die in 1859 door Dillmann werd gepubliceerd. Een palimpsest uit de 6e eeuw bevat in het latijn ongeveer een kwart van het boek. Dit gedeelte werd door Ceriani in 1861 gepubliceerd. Er zijn ook enkele fragmenten in het syrisch bewaard gebleven.
De titel van het boek is ontleend aan een indeling
van de wereldgeschiedenis in 'jubelperioden', onderverdeeld
in 7 jaarweken, die elk bestaan uit 7 zonnejaren
van 364 dagen. De vorm is die van een openbaring
aan Mozes door middel van een engel, in
opdracht van God. Daarom rekent men het boek
niet alleen tot de pseudepigrafische, maar ook tot
de apokalyptische literatuur. Over de ontstaanstijd
tast men in het duister, maar het meest waarschijnlijk
ligt de oorsprong in een joods-sectarisch milieu,
sterk verwant aan dat van de godsdienstige gemeenschap
van Qumran, aan het einde van de 2e eeuw
vC. De geest van het boek is uitgesproken wettisch,
de aartsvaderen worden verondersteld reeds een
rabbijnse scholing te hebben gehad. De aanvaarding
van een kalender volgens het zonnejaar en de volstrekte
mijding van wat onrein en heidens is, wijzen
sterk in de richting van de aan de Essenen verwante
sekte, die bij Qumran haar centrum had.
Lit. Tekst: C. F. A. Dillmann, Liber Jubilaeorum, aethiopice
(1859). A. M. Ceriani, Monumenta sacra et profana ex
codd. Bibl. Ambros., I, fase. 1 (Milan 1861) 9-54. D. Barthelemy
en J. F. Milik, Qumran Cave, 1, 1955, 82-84, taf.
XVI, 17-18. Vertalingen: Kautzsch, Apokr. Pseudepigr., 1900
(herdr. 1962) 31-119. Charles, Apocr. and Pseudep. 2, 1913
(herdr. 1963) 1-82. Riessler, Altjüd. Schrifttum, 1927 (herdr.
1966) 539-666. - J. van Goudoever, Biblical Calendars (Leiden
1959) 62-70. A. M. Denis, Introduction aux Pseudépigraphes
Grecs d'Ancien Testament (Leiden 1970) 150-162,
met uitgebreide literatuurverwijzing. [Beek]